Op 2 mei 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die als kwaliteitscontroleur werkte, had een WGA-loonaanvullingsuitkering ontvangen na een periode van arbeidsongeschiktheid door slapeloosheid en psychische klachten. Het Uwv beëindigde deze uitkering op basis van een herbeoordeling, waarbij de verzekeringsarts de beperkingen van appellant vaststelde. Appellant ging in hoger beroep, omdat hij meende dat zijn psychische klachten onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling.
De Raad oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld. De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad volgde dit oordeel. De Raad concludeerde dat het medisch onderzoek door het Uwv voldeed aan de zorgvuldigheidseisen en dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen. Appellant had geen nieuwe medische gegevens overgelegd die de beoordeling konden onderbouwen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv in de kosten van appellant moest worden veroordeeld, tot een totaalbedrag van € 3.072,-.