ECLI:NL:CRVB:2019:1509

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 mei 2019
Publicatiedatum
2 mei 2019
Zaaknummer
17/3192 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging WGA-loonaanvullingsuitkering na zorgvuldige medische beoordeling

Op 2 mei 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellant tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die als kwaliteitscontroleur werkte, had een WGA-loonaanvullingsuitkering ontvangen na een periode van arbeidsongeschiktheid door slapeloosheid en psychische klachten. Het Uwv beëindigde deze uitkering op basis van een herbeoordeling, waarbij de verzekeringsarts de beperkingen van appellant vaststelde. Appellant ging in hoger beroep, omdat hij meende dat zijn psychische klachten onvoldoende waren meegenomen in de beoordeling.

De Raad oordeelde dat het Uwv zorgvuldig had gehandeld. De rechtbank Gelderland had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Centrale Raad volgde dit oordeel. De Raad concludeerde dat het medisch onderzoek door het Uwv voldeed aan de zorgvuldigheidseisen en dat er geen reden was om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen. Appellant had geen nieuwe medische gegevens overgelegd die de beoordeling konden onderbouwen. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv in de kosten van appellant moest worden veroordeeld, tot een totaalbedrag van € 3.072,-.

Uitspraak

17.3192 WIA

Datum uitspraak: 2 mei 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van
16 maart 2017, 16/1690 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. A.C. Cornelisse, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Appellant heeft nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2019. Namens appellant is verschenen mr. Cornelisse. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.K. Affia.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant was laatstelijk werkzaam als kwaliteitscontroleur via een uitzendbureau. Op
15 maart 2010 is hij uitgevallen voor zijn werk wegens slapeloosheid, vermoeidheidsklachten en psychische klachten. Naar aanleiding van de aanvraag van appellant om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen heeft het Uwv vastgesteld dat hij vanaf 12 maart 2012 recht heeft op een loongerelateerde WGA-uitkering. Deze uitkering heeft het Uwv met ingang van 12 januari 2015 omgezet in een
WGA-loonaanvullingsuitkering, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid is gebaseerd op een percentage van 80 tot 100.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling heeft een verzekeringsarts van het Uwv aanleiding
gezien appellant te laten onderzoeken door een psychiater. Na kennisneming van een rapport van psychiater R.J. Teunisse van 27 mei 2015 alsmede een door appellant overgelegde brief van behandelend psychiater H.L.S.M. Busard van 28 april 2015 heeft de verzekeringsarts een onderzoek verricht en de beperkingen van appellant weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 8 juni 2015. De verzekeringsarts heeft beperkingen aangenomen voor zowel het persoonlijk en sociaal functioneren van appellant als voor werktijden. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens drie functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant berekend. Het Uwv heeft bij besluit van 23 juni 2015 vastgesteld dat appellant vanaf 24 augustus 2015 geen recht meer heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering, omdat de mate van zijn arbeidsongeschiktheid met ingang van die datum is vastgesteld op 28,57%.
1.3.
Door middel van een wijzigingsformulier heeft appellant op 13 juli 2015 kenbaar
gemaakt dat zijn gezondheidssituatie is verslechterd en dat hij is opgenomen wegens psychische problematiek. Naar aanleiding van dit bericht heeft een verzekeringsarts op
6 augustus 2015 telefonisch contact opgenomen met appellant. Bij besluit van
18 augustus 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat het besluit van 23 juni 2015 inzake de beëindiging van de WGA-loonaanvullingsuitkering niet wordt gewijzigd. Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 18 augustus 2015 is bij besluit van 4 februari 2016 ongegrond verklaard. Een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ligt hieraan ten grondslag.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant ongegrond verklaard. Hierbij heeft de rechtbank het wijzigingsformulier van 13 juli 2015 als bezwaarschrift beschouwd en het besluit van 18 augustus 2015 als beslissing op bezwaar aangemerkt. Daarnaast heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze is verricht. De rechtbank heeft geen reden gezien om aan te nemen dat de verzekeringsartsen van het Uwv aspecten van de gezondheidstoestand van appellant hebben gemist. Tevens heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv de medische belastbaarheid van appellant op de datum in geding in de rapporten op inhoudelijk overtuigende wijze heeft gemotiveerd en de medische problematiek van appellant niet heeft miskend. Volgens de rechtbank zijn er geen aanknopingspunten om appellant verdergaand beperkt te achten dan door de verzekeringsartsen van het Uwv is aangenomen. Ook voor het benoemen van een deskundige heeft de rechtbank geen aanleiding gezien. Verder heeft de rechtbank geoordeeld dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de belasting in de geselecteerde functies de vastgestelde medische belastbaarheid van appellant niet overschrijdt.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat indien de rechtbank wordt gevolgd in haar standpunt dat het besluit van 18 augustus 2015 als beslissing op bezwaar moet worden aangemerkt, appellant ten onrechte niet in de gelegenheid is gesteld zijn bezwaar van
13 juli 2015 tijdens een hoorzitting toe te lichten. Daarnaast heeft appellant gesteld dat het Uwv onvoldoende beperkingen heeft aangenomen voor zijn psychische klachten en verwijst hij ter onderbouwing van zijn standpunt naar de medische informatie van Busard en GGNet. Ook heeft appellant betoogd dat het Uwv onvoldoende rekening heeft gehouden met de beperkingen die voortvloeien uit zijn vermoeidheidsklachten wegens OSAS. Appellant heeft de Raad verzocht om benoeming van een onafhankelijke deskundige.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat het wijzigingsformulier van 13 juli 2015 dient te worden aangemerkt als bezwaarschrift. In dat geval moet het besluit van
18 augustus 2015 als beslissing op bezwaar worden aangemerkt. Dit in overweging genomen heeft appellant, in overeenstemming met artikel 7:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), terecht aangevoerd dat een hoorzitting had moeten plaatsvinden alvorens het Uwv de beslissing op bezwaar had mogen nemen. Het Uwv heeft daarmee de hoorplicht geschonden. Het Uwv heeft appellant echter tijdens een hoorzitting op 21 januari 2016 alsnog in de gelegenheid gesteld om zijn standpunten mondeling toe te lichten. Aannemelijk is dat appellant daardoor niet is benadeeld. Het gebrek wordt daarom met toepassing van artikel 6:22 van de Awb gepasseerd.
4.2.
Met de rechtbank wordt geoordeeld dat het medisch onderzoek voldoet aan de zorgvuldigheidseisen die hiervoor gelden. De verzekeringsarts van het Uwv heeft de dossiergegevens bestudeerd, appellant zowel psychisch als lichamelijk onderzocht en de gegevens van de behandelend sector bij zijn beoordeling betrokken. Naar aanleiding van de opname van appellant wegens zijn psychische problematiek heeft de verzekeringsarts van het Uwv appellant telefonisch gecontacteerd en naar zijn gezondheidstoestand geïnformeerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de primaire beoordeling heroverwogen en hiertoe het dossier bestudeerd alsmede aanvullende gegevens van de behandelend sector in zijn beoordeling meegenomen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op deugdelijke en inzichtelijke wijze gemotiveerd waarom geen aanleiding wordt gezien om tot een ander standpunt te komen.
4.3.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat geen reden bestaat te twijfelen aan de juistheid van de beperkingen zoals deze zijn vastgesteld door de artsen van het Uwv. Hiertoe wordt overwogen dat het Uwv informatie van GGNet, die betrekking heeft op een opname in juli 2015, heeft meegenomen in de beoordeling door de diagnose ‘recidiverend depressieve episodes’ vast te stellen en beperkingen aan te nemen in rubrieken 1 en 2. Uit het rapport van psychiater Busard van 11 december 2015, waarin wordt gesproken over ‘depressieve reacties (recidief)’, volgt niet dat het Uwv hiermee de belastbaarheid van appellant onjuist heeft ingeschat.
4.4.
Wat betreft de door appellant genoemde persoonlijkheidsstoornis wordt geoordeeld dat de beschrijvende diagnose van GGNet, waarin wordt gesteld dat de persoonlijkheid van appellant vermoedelijk een rol speelt bij de sombere stemming, en het rapport van Busard van 11 december 2015, waarin wordt gesproken over ‘trekken’ van een persoonlijkheidsstoornis, geen blijk geven van verdergaande psychische problematiek dan de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft weergegeven in de rapporten van 2 februari 2016 en 11 mei 2016. De informatie van GGNet alsmede de bevindingen tijdens het psychisch onderzoek door het Uwv geven evenmin aanwijzingen voor cognitieve gebreken of een angststoornis bij appellant. Met de rechtbank wordt geoordeeld dat er geen aanknopingspunten zijn om te twijfelen aan de psychische belastbaarheid van appellant zoals deze door het Uwv is vastgesteld.
4.5.
Over de vermoeidheidsklachten van appellant ten gevolge van OSAS wordt geoordeeld dat het Uwv hier rekening mee heeft gehouden door het aannemen van een beperking voor werken in de nacht. Omdat appellant verder geen medische stukken heeft overgelegd waaruit een verminderde energetische belastbaarheid blijkt, heeft de arts van het Uwv terecht geen urenbeperking aangenomen.
4.6.
Omdat geen twijfel bestaat over de bevindingen van de artsen van het Uwv wordt geen aanleiding gezien voor het raadplegen van een onafhankelijke deskundige.
4.7.
Uitgaande van de juistheid van de bij appellant vastgestelde en in de FML weergegeven belastbaarheid heeft de rechtbank met juistheid geoordeeld dat appellant in medisch opzicht in staat is de aan de schatting ten grondslag gelegde functies te vervullen, te weten productiemedewerker metaal en electro-industrie, eenvoudige machines bedienen (SBC-code 111171), productiemedewerker, samenstellen van producten (SBC-code 111180) en magazijn, expeditiemedewerker (SBC-code 111220).
5. De overwegingen in 4.1 tot en met 4.7 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd met verbetering van de gronden.
6. In de toepassing van artikel 6:22 van de Awb wordt aanleiding gezien het Uwv te veroordelen in de kosten van appellant. Deze kosten worden begroot op € 1.024,- in bezwaar, € 1.024,- in beroep en € 1.024,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand, in totaal
€ 3.072,-.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
  • bevestigt de aangevallen uitspraak;
  • veroordeelt het Uwv in de kosten van appellant tot een bedrag van € 3.072,-;
  • bepaalt dat het Uwv het in beroep en in hoger beroep betaalde griffierecht van in totaal € 170,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2019.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) D.S. Barthel

RB