ECLI:NL:CRVB:2019:1508
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en arbeidsgeschiktheid van appellante als financieel-administratief medewerker
Op 2 mei 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). De zaak betreft de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante, die zich op 14 oktober 2016 ziek had gemeld met lichamelijke en psychische klachten. De rechtbank Oost-Brabant had eerder het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij het Uwv had vastgesteld dat appellante per 9 december 2016 arbeidsgeschikt was voor haar functie als financieel-administratief medewerker.
In hoger beroep heeft appellante de gronden van bezwaar en beroep herhaald en verzocht om de benoeming van een deskundige. Het Uwv heeft de bevestiging van de eerdere uitspraak bepleit. De Raad heeft overwogen dat het Uwv een voldoende zorgvuldig medisch onderzoek heeft verricht en dat er geen nieuwe medische gegevens zijn overgelegd die een ander oordeel rechtvaardigen. De Raad heeft de argumenten van appellante niet overtuigend geacht en heeft het verzoek om een deskundige afwezen.
De Centrale Raad van Beroep heeft geconcludeerd dat het hoger beroep niet slaagt en heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak is openbaar gedaan op 2 mei 2019.