ECLI:NL:CRVB:2019:1497

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
2 mei 2019
Publicatiedatum
2 mei 2019
Zaaknummer
17/4072 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid van functies voor appellante na medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante, die zich ziek had gemeld met rugklachten. Appellante, die als schoonmaakster werkte, had zich op 24 november 2014 ziek gemeld en ontving ziekengeld op basis van de Ziektewet. Het Uwv had na een medische beoordeling vastgesteld dat appellante met ingang van 24 december 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij in staat werd geacht om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. Appellante was het hier niet mee eens en ging in bezwaar en beroep.

De rechtbank Noord-Nederland had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de geschiktheid van de geselecteerde functies. In hoger beroep handhaafde appellante haar eerdere gronden en overhandigde aanvullende stukken, maar het Uwv pleitte voor bevestiging van de eerdere uitspraak.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellante. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de geselecteerde functies passend waren. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.4072 ZW

Datum uitspraak: 2 mei 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 3 mei 2017, 16/2846 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. G. Bakker, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 21 maart 2019. Appellante is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. A.I. Damsma.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als schoonmaakster gedurende 20 uur per week bij [naam werkgever]. Op 24 november 2014 heeft zij zich ziek gemeld met rugklachten. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een Eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellante op 1 september 2015 gezien. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 4 november 2015. Medische informatie van de huisarts werd meegewogen. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens heeft een arbeidsdeskundige vijf functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 18 november 2015 vastgesteld dat appellante met ingang van 24 december 2015 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd.
1.3.
In bezwaar heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep na kennisneming van de medische informatie verdergaande beperkingen aanwezig geacht, onder meer op de aspecten 2.8 (conflicthantering), 2.12.3 (geen solitaire functie) en 4.9.1 (frequent reiken tijdens werk) en de mogelijkheid van vertreden aangewezen geacht. De FML is dienovereenkomstig gewijzigd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft een van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies laten vervallen en daarvoor twee nieuwe functies in de plaats gesteld. Appellante is in staat geacht om op basis van de functies van machinaal metaalbewerker, de machinebediende inpak-/verpakkingsmachine en de functie van medewerker tuinbouw haar maatmaninkomen te verdienen. Bij besluit van 8 juni 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellante tegen het besluit 18 november 2015 ongegrond verklaard.
2.1.
De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest en dat geen aanleiding bestaat om te oordelen dat het Uwv onvoldoende beperkingen heeft meegenomen in de FML van 26 mei 2016. Appellante heeft haar standpunt dat zij op onderdelen verdergaand beperkt is niet met medische gegevens onderbouwd. De medische informatie van de fysiotherapeut van 13 december 2016 en van de psycholoog van 24 november 2016 maakt de beoordeling niet anders omdat deze dateert van ruim na de datum in geding. Ook de stukken inzake een WSW-indicatie maken de beoordeling volgens de rechtbank niet anders.
2.2.
Uitgaande van de juistheid van de FML heeft de arbeidsdeskundige volgens de rechtbank voldoende overtuigend toegelicht dat de geselecteerde functies passend zijn. Ook de stelling van appellante dat zij door haar klapvoet rechts geen voetpedaal kan bedienen, maakt niet dat zij ongeschikt is voor de functie van machinaal metaalbewerker. De arbeidsdeskundige heeft toegelicht dat het pedaal ook anders kan worden bevestigd, zodat het ook met de linkervoet kan worden bediend. Deze toelichting komt de rechtbank begrijpelijk voor, waarmee het Uwv de geschiktheid van de geselecteerde functies afdoende heeft toegelicht.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante de eerdere gronden van bezwaar en beroep gehandhaafd en nogmaals stukken inzake de WSW-indicatie overgelegd.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De rechtbank heeft met juistheid het onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig geacht. De verzekeringsarts heeft naast eigen onderzoek informatie van de behandelend sector opgevraagd en verkregen.
4.3.
Ook inhoudelijk heeft de rechtbank het standpunt van het Uwv met juistheid onderschreven. De verzekeringsarts heeft appellante aangewezen geacht op fysiek licht, niet rugbelastend werk. De in bezwaar overgelegde informatie van de gynaecoloog, de neuroloog, de neurochirurg, de cardioloog, de anesthesioloog en de huisarts is voor de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanleiding geweest aanvullende beperkingen aan te nemen in de FML.
4.4.
De in beroep overgelegde informatie van de fysiotherapeut van 13 december 2016 maakt de beoordeling niet anders. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft te kennen gegeven dat de behandeling bij de fysiotherapeut acht maanden na de datum in geding is gestart. Dit werpt geen nieuw licht op de vastgestelde belastbaarheid rond de datum in geding. Ook de informatie van de psycholoog van 24 november 2016 leidt niet tot de conclusie dat de belastbaarheid van appellante rond december 2015 niet juist is vastgesteld. De door de psycholoog beschreven problematiek was bij het Uwv bekend en is bij de vaststelling van de beperkingen van appellante meegewogen. Geen aanleiding wordt gezien om deze toelichting niet te volgen.
4.5.
Wat betreft de in beroep en hoger beroep overgelegde informatie over de WSW-indicatie is evenmin reden om de beoordeling door het Uwv voor onjuist te houden. In dat verband wordt overwogen dat bij de WSW-stukken geen onderliggende medische informatie van rond de datum in geding is overgelegd. De omstandigheid dat er een WSW-herindicatiebesluit is afgegeven, is geen reden de medische beoordeling door het Uwv voor onjuist te houden.
4.6.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.6 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 2 mei 2019.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) D.S. Barthel

VC