ECLI:NL:CRVB:2019:1497
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering en geschiktheid van functies voor appellante na medische beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 2 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante, die zich ziek had gemeld met rugklachten. Appellante, die als schoonmaakster werkte, had zich op 24 november 2014 ziek gemeld en ontving ziekengeld op basis van de Ziektewet. Het Uwv had na een medische beoordeling vastgesteld dat appellante met ingang van 24 december 2015 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij in staat werd geacht om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen. Appellante was het hier niet mee eens en ging in bezwaar en beroep.
De rechtbank Noord-Nederland had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de geschiktheid van de geselecteerde functies. In hoger beroep handhaafde appellante haar eerdere gronden en overhandigde aanvullende stukken, maar het Uwv pleitte voor bevestiging van de eerdere uitspraak.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellante. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de geselecteerde functies passend waren. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de aangevallen uitspraak. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.