ECLI:NL:CRVB:2019:1493
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag WIA-uitkering wegens onvoldoende medische grondslag en arbeidsongeschiktheid
Op 2 mei 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van een appellant die een WIA-uitkering had aangevraagd in verband met toegenomen arbeidsongeschiktheid. De aanvraag werd afgewezen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv), dat oordeelde dat de appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt was. De appellant had eerder een ziekmelding gedaan op 19 februari 2009 en na een wachttijd van 104 weken werd hij op 17 februari 2011 als niet arbeidsongeschikt beoordeeld. De appellant had in de jaren daarna meerdere aanvragen voor een WIA-uitkering ingediend, maar deze werden steeds afgewezen. De rechtbank Amsterdam had eerder het beroep van de appellant tegen de afwijzing ongegrond verklaard.
In hoger beroep voerde de appellant aan dat zijn klachten, waaronder fibromyalgie, rug- en spierpijn, en psychische klachten, sinds november 2013 waren verergerd. Hij stelde dat de schouderklachten ten onrechte niet waren meegewogen in de beoordeling. Het Uwv verdedigde de eerdere beslissing en stelde dat de medische beoordeling zorgvuldig was uitgevoerd. De Raad oordeelde dat de medische grondslag voor de afwijzing van de WIA-uitkering voldoende was en dat er geen sprake was van toegenomen beperkingen die een andere beoordeling rechtvaardigden.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het Uwv op goede gronden had geweigerd om de appellant met ingang van 7 juni 2015 in aanmerking te brengen voor een WIA-uitkering. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.