ECLI:NL:CRVB:2019:149

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 januari 2019
Publicatiedatum
17 januari 2019
Zaaknummer
17/7733 WUV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om vergoeding kosten naamsverandering in het kader van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 17 januari 2019 uitspraak gedaan in het geding tussen appellant, een tweede-generatieoorlogsslachtoffer, en de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank. Appellant had beroep ingesteld tegen een besluit van verweerder van 26 oktober 2017, waarin zijn verzoek om vergoeding van de kosten voor een naamsverandering werd afgewezen. Appellant, geboren in 1951, is gelijkgesteld aan vervolgden op grond van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv) en ontvangt een periodieke uitkering en voorzieningen vanwege psychische klachten die verband houden met de vervolgingsgevolgen van zijn moeder.

In juli 2017 verzocht appellant om vergoeding van de kosten voor een naamsverandering, omdat hij de naam van zijn stiefvader droeg en weer de naam van zijn Joodse moeder wilde aannemen. Hij stelde dat deze naamsverandering hem rust zou geven en een erkenning van zijn Joodse achtergrond zou betekenen. De Raad oordeelde dat, hoewel de Wuv vergoedingen biedt voor medische behandelingen en verpleging in verband met vervolgingsgevolgen, niet is aangetoond dat er een direct verband bestaat tussen de gevraagde naamsverandering en de psychische klachten van appellant.

De Raad concludeerde dat de afwijzing van het verzoek om vergoeding van de kosten voor de naamsverandering terecht was, omdat de redenen die appellant aanvoerde niet voldoende waren om aan te tonen dat de naamsverandering noodzakelijk was in het kader van de Wuv. De uitspraak werd gedaan door H. Lagas, met F. Demiroğlu als griffier, en het beroep werd ongegrond verklaard. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.7733 WUV

Datum uitspraak: 17 januari 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak in het geding tussen
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van de Sociale verzekeringsbank (verweerder)
PROCESVERLOOP
Appellant heeft beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 26 oktober 2017, kenmerk BZ011141846 (bestreden besluit). Dit betreft de toepassing van de Wet uitkeringen vervolgingsslachtoffers 1940-1945 (Wuv).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 december 2018. Appellant is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door A.L. van de Wiel.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant, geboren in 1951, is als zogenoemd tweede-generatieoorlogsslachtoffer op grond van de Wuv met de vervolgde gelijkgesteld. In dat verband is aanvaard dat hij psychische klachten heeft die in overwegende mate verband houden met de vervolgingsgevolgen van zijn moeder. Aan appellant zijn op grond van de Wuv een periodieke uitkering en voorzieningen toegekend.
1.2.
In juli 2017 heeft appellant verzocht om vergoeding van de kosten verbonden aan een naamsverandering. Appellant draagt (sinds 1972) de naam van zijn stiefvader maar wenst (weer) de naam te dragen van zijn inmiddels overleden Joodse moeder. Zo stelt appellant erg bezig te zijn met zijn Joodse achtergrond en dat de naamsverandering hem rust zal geven, een erkenning van zijn Joodse achtergrond zal betekenen en een soort “thuiskomen” zal zijn. Bij besluit van 7 augustus 2017, na bezwaar gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder de aanvraag afgewezen.
2. Naar aanleiding van wat partijen in beroep hebben aangevoerd komt de Raad tot de volgende beoordeling.
2.1.
In artikel 20 van de Wuv is bepaald dat indien de vervolgde wegens ziekten of gebreken, welke door of in verband met de vervolging zijn ontstaan of verergerd, geneeskundige behandeling en verpleging behoeft, de daaraan verbonden ten laste van de vervolgde blijvende noodzakelijke kosten, alsmede de daarmee direct verband houdende extra kosten voor noodzakelijke voorzieningen, volledig kunnen worden vergoed. Op grond van artikel 21, eerste lid, van de Wuv kan een tegemoetkoming worden verleend in de ten laste van de vervolgde blijvende kosten van voorzieningen verband houdende met ziekten en gebreken als bedoeld in artikel 20 van de Wuv, welke voorzieningen strekken tot verbetering van diens levensomstandigheden.
2.2.
Daargelaten of de (procedure om te komen tot een) naamswijziging kan worden aangemerkt als medische behandeling of verpleging als bedoeld in de artikelen 20 en 21 van de Wuv, is ook de Raad niet gebleken van een (direct) verband tussen de gevraagde voorziening en de uit de vervolgingsgevolgen van de moeder voortvloeiende psychische klachten van appellant. Bij de aanvraag meldt appellant dat hij een zeer slecht contact had met zijn stiefvader en dat hij al langer diens achternaam niet meer wil dragen. Vervolgens komt uit een door appellant geciteerde brief van de behandelaar dr. A. Hafkenscheid, klinisch psycholoog/psychotherapeut en werkzaam bij het Sinaï Centrum, naar voren dat de stiefvader een zeer negatieve uitwerking heeft gehad op appellants mens- en wereldbeeld en dat de naamsverandering rehabiliterend zou kunnen zijn. Daarmee wordt de relatie met de stiefvader als reden gegeven voor de naamswijziging. Dit blijkt ook uit het feit dat appellant bij leven van zijn moeder geen actie heeft ondernomen om zijn achternaam gewijzigd te krijgen, om naar eigen zeggen geen onrust in haar leven teweeg te brengen. Appellant maakt nog een vergelijk met de uitspraak van de Raad van 28 november 1985, WUV 1984/142, maar hierin kan appellant niet gevolgd worden omdat de kosten in die procedure rechtstreeks in verband stonden met de causale ziekten of gebreken van de betrokkene. In het geval van appellant is daarvan niet gebleken.
2.3.
Uit 2.2 volgt dat het bestreden besluit in rechte stand kan houden. Het beroep zal ongegrond worden verklaard.
3. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door H. Lagas, in tegenwoordigheid van F. Demiroğlu als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 januari 2019.
(getekend) H. Lagas
(getekend) F. Demiroğlu

LO