ECLI:NL:CRVB:2019:1489

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
1 mei 2019
Publicatiedatum
2 mei 2019
Zaaknummer
18/3767 AWBZ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkverklaring bezwaar wegens termijnoverschrijding in het kader van persoonsgebonden budget

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 1 mei 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De zaak betreft een niet-ontvankelijkverklaring van een bezwaar dat appellant had ingediend tegen een besluit van Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. over de vaststelling van zijn persoonsgebonden budget (pgb) voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 oktober 2014. Het zorgkantoor had in een besluit van 13 februari 2015 het pgb vastgesteld op nihil, wat leidde tot een terugvordering van een te veel betaald bedrag van € 23.070,73. Appellant's ex-partner heeft op 15 november 2016 bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar het zorgkantoor verklaarde het bezwaar kennelijk niet-ontvankelijk omdat het niet binnen de wettelijke termijn van zes weken was ingediend.

De rechtbank heeft het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat appellant het zorgkantoor niet op de hoogte had gesteld van een adreswijziging. Het zorgkantoor had het besluit naar het laatst bekende adres van appellant gestuurd, waardoor het aan zijn bekendmakingsverplichting had voldaan. De rechtbank oordeelde dat appellant niet aannemelijk had gemaakt dat hij door zijn detentie of psychische problemen niet in staat was om tijdig bezwaar te maken. In hoger beroep herhaalde appellant zijn gronden, maar de Raad kwam tot de conclusie dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was. De Raad bevestigde de overwegingen van de rechtbank en oordeelde dat appellant zelf verantwoordelijk was voor het doorgeven van een adreswijziging en het treffen van voorzieningen voor de ontvangst van post tijdens zijn detentie.

De Centrale Raad van Beroep bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.3767 AWBZ

Datum uitspraak: 1 mei 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 1 juni 2018, 17/371 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
Zilveren Kruis Zorgkantoor N.V. (zorgkantoor)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.W. Brouwer, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het zorgkantoor heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 20 maart 2019. Appellant is vertegenwoordigd door mr. C.W. van Weert, kantoorgenoot van mr. Brouwer. Het zorgkantoor is vertegenwoordigd door mr. C. Hartman.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Het zorgkantoor heeft aan appellant voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 oktober 2014 een netto persoonsgebonden budget (pgb) ingevolge de Regeling subsidies AWBZ verleend van € 23.070,73.
1.2.
Met een besluit van 13 februari 2015 heeft het zorgkantoor het pgb van appellant voor 2014 vastgesteld op nihil. Dit resulteert in een te veel betaald bedrag van € 23.070,73 dat van appellant wordt teruggevorderd. Het zorgkantoor heeft in besluiten van diezelfde datum de verantwoording van het pgb over de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 oktober 2014 afgewezen.
1.3. Namens appellant heeft zijn ex-partner [naam A] ([A]) op 15 november 2016 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 13 februari 2015. Zij heeft aangevoerd dat appellant tijdens de bezwaartermijn was gedetineerd en op een psychiatrische afdeling van een penitentiaire inrichting verbleef. Appellant was niet op de hoogte van de afkeuring van de verantwoording van het pgb, omdat de daartoe strekkende besluiten naar zijn voormalig woonadres zijn verzonden.
1.4.
Het zorgkantoor heeft in een besluit van 15 december 2016 het bezwaar kennelijk
niet-ontvankelijk verklaard. Appellant heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. Hangende het beroep heeft het zorgkantoor in een besluit van 16 november 2017 (bestreden besluit) het besluit van 15 december 2016 ingetrokken en het bezwaar opnieuw niet-ontvankelijk verklaard. Hieraan heeft het zorgkantoor ten grondslag gelegd dat appellant niet binnen de daarvoor geldende termijn van zes weken, als bedoeld in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bezwaar heeft gemaakt. Wat appellant heeft aangevoerd, leidt niet tot de conclusie dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Appellant heeft bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant het zorgkantoor niet op de hoogte heeft gesteld van een adreswijziging. Het zorgkantoor heeft het besluit van 13 februari 2015 naar het bij het zorgkantoor laatst bekende adres van appellant gestuurd. Daarmee heeft het zorgkantoor aan zijn bekendmakingsverplichting als bedoeld in artikel 3:41 van de Awb voldaan. Appellant heeft niet binnen de daarvoor geldende termijn bezwaar gemaakt. Het zorgkantoor heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Het lag op de weg van appellant om passende en toereikende maatregelen te treffen ter behartiging van zijn belangen tijdens zijn detentie. Niet is gebleken dat appellant niet in staat was om vanuit detentie zelf tijdig bezwaar te maken of om daarvoor iemand anders te machtigen. Appellant heeft medische stukken ingediend waaruit blijkt dat hij forse beperkingen heeft op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren. Deze stukken zien echter niet op de bezwaartermijn. Ook volgt niet uit deze stukken dat appellant vanwege zijn beperkingen niet in staat was tijdig bezwaar te (laten) maken. Dit volgt ook niet uit de omstandigheid dat appellant tijdens zijn detentie op een Extra Zorgvoorziening (EZV) verbleef. Het zorgkantoor heeft onweersproken gesteld dat op een EZV-afdeling kwetsbare gedetineerden verblijven, die zich niet kunnen handhaven in een regulier regime en aan wie in kleinere groepen meer structuur en/of bescherming wordt geboden. Het enkele verblijf op een EZV-afdeling brengt daarom niet zonder meer mee dat appellant dusdanige psychische problemen had dat hij daardoor niet tijdig bezwaar kon (laten) maken. De rechtbank heeft verder van belang geacht dat [A], die ten tijde van belang ingeschreven stond op het adres appellant waar hij voor zijn detentie woonde, tijdens de detentie van appellant als zijn gemachtigde heeft opgetreden. Niet is gebleken waarom appellant [A] niet heeft kunnen inschakelen om tijdig bezwaar te maken. Dat de administratie van appellant in beslag was genomen vanwege zijn detentie maakt de termijnoverschrijding evenmin verschoonbaar. Appellant had op nader aan te voeren gronden bezwaar kunnen maken.
3. Appellant heeft in hoger beroep de gronden van zijn beroep herhaald.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Vaststaat dat het bezwaarschrift te laat is ingediend. In geschil is of de termijnoverschrijding verschoonbaar is.
4.2. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4.3.
Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb. De Raad is het eens met de overwegingen van de rechtbank en voegt hieraan nog het volgende toe. Het lag op de weg van appellant om het zorgkantoor op de hoogte te stellen van een adreswijziging of om een voorziening te treffen voor de ontvangst en eventuele beantwoording van de post tijdens zijn detentie. Nu het zorgkantoor het besluit van 13 februari 2015 heeft verzonden naar het bij het zorgkantoor laatst bekende adres van appellant, is dit besluit op de juiste wijze bekendgemaakt. De termijn waarbinnen appellant tijdig bezwaar had kunnen maken was op het moment van het indienen van het bezwaar op 15 november 2016 ruimschoots verstreken. Wat appellant heeft aangevoerd, leidt niet tot het oordeel dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. De Raad is het met de rechtbank eens dat appellant niet aannemelijk heeft gemaakt dat hij vanwege zijn detentie of zijn psychische problemen niet in staat is geweest tot het doorgeven van een adreswijziging of het (laten) behartigen van zijn belangen. Appellant had iemand anders kunnen inschakelen om op tijd een (voorlopig) bezwaarschrift in te dienen. Aannemelijk is, zoals appellant ter zitting ook te kennen heeft gegeven, dat [A] tijdens de detentie van appellant in september 2014 het verantwoordingsformulier voor het pgb aan het zorgkantoor heeft gezonden. Er was daarom kennelijk ook sprake van een situatie waarin [A] de post van appellant behandelde en als zijn gemachtigde optrad.
4.4.
Uit wat onder 4.1 tot en met 4.3 is overwogen volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van P.B. van Onzenoort als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 1 mei 2019.
(getekend) A.J. Schaap
De griffier is verhinderd te ondertekenen.
md