Uitspraak
18.3767 AWBZ
OVERWEGINGEN
1.3. Namens appellant heeft zijn ex-partner [naam A] ([A]) op 15 november 2016 bezwaar gemaakt tegen het besluit van 13 februari 2015. Zij heeft aangevoerd dat appellant tijdens de bezwaartermijn was gedetineerd en op een psychiatrische afdeling van een penitentiaire inrichting verbleef. Appellant was niet op de hoogte van de afkeuring van de verantwoording van het pgb, omdat de daartoe strekkende besluiten naar zijn voormalig woonadres zijn verzonden.
niet-ontvankelijk verklaard. Appellant heeft beroep ingesteld tegen dit besluit. Hangende het beroep heeft het zorgkantoor in een besluit van 16 november 2017 (bestreden besluit) het besluit van 15 december 2016 ingetrokken en het bezwaar opnieuw niet-ontvankelijk verklaard. Hieraan heeft het zorgkantoor ten grondslag gelegd dat appellant niet binnen de daarvoor geldende termijn van zes weken, als bedoeld in artikel 6:7 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bezwaar heeft gemaakt. Wat appellant heeft aangevoerd, leidt niet tot de conclusie dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is. Appellant heeft bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank overwogen dat appellant het zorgkantoor niet op de hoogte heeft gesteld van een adreswijziging. Het zorgkantoor heeft het besluit van 13 februari 2015 naar het bij het zorgkantoor laatst bekende adres van appellant gestuurd. Daarmee heeft het zorgkantoor aan zijn bekendmakingsverplichting als bedoeld in artikel 3:41 van de Awb voldaan. Appellant heeft niet binnen de daarvoor geldende termijn bezwaar gemaakt. Het zorgkantoor heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar is. Het lag op de weg van appellant om passende en toereikende maatregelen te treffen ter behartiging van zijn belangen tijdens zijn detentie. Niet is gebleken dat appellant niet in staat was om vanuit detentie zelf tijdig bezwaar te maken of om daarvoor iemand anders te machtigen. Appellant heeft medische stukken ingediend waaruit blijkt dat hij forse beperkingen heeft op het gebied van persoonlijk en sociaal functioneren. Deze stukken zien echter niet op de bezwaartermijn. Ook volgt niet uit deze stukken dat appellant vanwege zijn beperkingen niet in staat was tijdig bezwaar te (laten) maken. Dit volgt ook niet uit de omstandigheid dat appellant tijdens zijn detentie op een Extra Zorgvoorziening (EZV) verbleef. Het zorgkantoor heeft onweersproken gesteld dat op een EZV-afdeling kwetsbare gedetineerden verblijven, die zich niet kunnen handhaven in een regulier regime en aan wie in kleinere groepen meer structuur en/of bescherming wordt geboden. Het enkele verblijf op een EZV-afdeling brengt daarom niet zonder meer mee dat appellant dusdanige psychische problemen had dat hij daardoor niet tijdig bezwaar kon (laten) maken. De rechtbank heeft verder van belang geacht dat [A], die ten tijde van belang ingeschreven stond op het adres appellant waar hij voor zijn detentie woonde, tijdens de detentie van appellant als zijn gemachtigde heeft opgetreden. Niet is gebleken waarom appellant [A] niet heeft kunnen inschakelen om tijdig bezwaar te maken. Dat de administratie van appellant in beslag was genomen vanwege zijn detentie maakt de termijnoverschrijding evenmin verschoonbaar. Appellant had op nader aan te voeren gronden bezwaar kunnen maken.
4.2. Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een na afloop van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege als redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.