ECLI:NL:CRVB:2019:1488
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake niet-ontvankelijkheid van aanvragen om persoonsgebonden budget
Op 1 mei 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Rotterdam. De zaak betreft een appellant die in 2015 aanvragen heeft ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Rotterdam om zijn indicatie voor zorg in natura om te zetten in een persoonsgebonden budget (pgb). De rechtbank had het beroep van de appellant niet-ontvankelijk verklaard, omdat hij niet aannemelijk had gemaakt dat hij daadwerkelijk aanvragen had ingediend.
De Raad heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen. Appellant had in 2014 een indicatie gekregen voor zorg in natura, maar met de inwerkingtreding van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 ging de verantwoordelijkheid voor deze zorg over naar het college. Appellant stelde het college in gebreke wegens het niet tijdig nemen van een besluit op zijn aanvragen.
In hoger beroep voerde appellant aan dat hij wel degelijk aanvragen had ingediend en dat zijn beroep niet onredelijk laat was ingediend. De Raad oordeelde echter dat appellant niet voldoende bewijs had geleverd voor zijn stelling dat hij aanvragen had ingediend. De rechtbank had terecht geoordeeld dat het beroep niet-ontvankelijk was, en de Raad bevestigde deze uitspraak.
De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten, en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.