In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 23 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft de intrekking van de bijstandsverlening aan betrokkene, die sinds 17 mei 2011 bijstand ontving op basis van de Participatiewet (PW). Het college van burgemeester en wethouders van Almere had de bijstand van betrokkene ingetrokken met toepassing van artikel 54, lid 4, PW, omdat betrokkene niet op uitnodigingen voor gesprekken was verschenen. Betrokkene en zijn bewindvoerder hadden echter verzocht om alle post naar de bewindvoerder te sturen vanwege problemen met de postbezorging. De rechtbank oordeelde dat het college niet bevoegd was om de bijstand in te trekken, omdat betrokkene niet verweten kon worden dat hij niet op de uitnodigingen was verschenen. Het college ging in hoger beroep tegen deze uitspraak.
De Raad voor de Rechtspraak bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het college onvoldoende rekening had gehouden met de postproblemen van betrokkene. De Raad stelde vast dat de uitnodigingen voor de gesprekken niet naar de bewindvoerder waren gestuurd, ondanks het verzoek daartoe. Hierdoor kon betrokkene niet tijdig kennisnemen van de uitnodigingen, wat leidde tot zijn afwezigheid op de gesprekken. De Raad concludeerde dat het college niet kon volhouden dat betrokkene onvoldoende medewerking had verleend en dat de intrekking van de bijstand niet in stand kon blijven. De Raad veroordeelde het college in de proceskosten van betrokkene en bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank.