ECLI:NL:CRVB:2019:1452

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 april 2019
Publicatiedatum
30 april 2019
Zaaknummer
17/8183 PW-PV
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering wegens schending inlichtingenverplichting bij werkzaamheden voor groentehandel

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Noord-Holland. De appellant, die betrokken was bij het vervoer van bananen voor een vriend met een groentehandel, had zijn bijstandsuitkering zien intrekken door het college van burgemeester en wethouders van Haarlem. Dit besluit was genomen omdat de appellant had verzuimd om zijn werkzaamheden te melden, wat in strijd was met de inlichtingenverplichting. De rechtbank had het beroep van de appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, en de appellant ging in hoger beroep.

De Raad oordeelde dat de activiteiten van de appellant als op geld waardeerbare werkzaamheden moesten worden aangemerkt, ongeacht of hij daadwerkelijk een vergoeding had ontvangen. De Raad benadrukte dat het niet alleen gaat om het inkomen dat iemand daadwerkelijk ontvangt, maar ook om het inkomen dat redelijkerwijs kan worden verkregen. De appellant had geen objectieve en verifieerbare gegevens over de omvang van zijn werkzaamheden overgelegd, wat leidde tot de conclusie dat zijn recht op bijstand niet kon worden vastgesteld.

De gronden die de appellant in hoger beroep aanvoerde, waren in wezen gelijk aan die in de eerdere procedure. De Raad vond de motivering van de rechtbank overtuigend en concludeerde dat het college terecht de bijstand had ingetrokken. Het hoger beroep van de appellant werd dan ook afgewezen, en de uitspraak van de rechtbank werd bevestigd. Er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.8183 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 10 november 2017, 17/445 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem (college)
Datum uitspraak: 16 april 2019
Zitting heeft: A.M. Overbeeke als lid van de enkelvoudige kamer
Griffier: J. Tuit
Namens appellant is verschenen mr. S.B.J. Hiemstra. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. E.M. Opdam.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1.1.
Via de politie is bij de afdeling Fraudebestrijding een melding binnengekomen dat appellant op 12 juli 2016 is aangehouden als bestuurder van een bus waarin pallets bananen werden vervoerd. Appellant heeft toen tegen de politie gezegd dat de bananen uit Colombia kwamen en dat hij die bananen aan marktkoopmannen verkoopt. Toezichthouders van de gemeente hebben hierin aanleiding gezien om een onderzoek in te stellen. In dat kader is informatie opgevraagd bij [naam bedrijf] en heeft op 7 september 2016 een gesprek met appellant plaatsgevonden. Appellant heeft erkend dat hij driemaal een aantal dagen een bus heeft gehuurd. Hij heeft bananen vervoerd voor een vriend die een groentehandel heeft, dat was een vriendendienst. De bevindingen van het onderzoek zijn neergelegd in een rapport van 27 september 2016.
1.2.
Bij besluit van 28 september 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van
16 december 2016 (bestreden besluit), heeft het college de bijstand van appellant met ingang van 28 juni 2016 ingetrokken en beëindigd per 29 september 2016. Hieraan heeft het college ten grondslag gelegd dat appellant, door van de werkzaamheden voor de groentehandel geen melding te maken, de inlichtingenverplichting heeft geschonden. Omdat hij over de omvang van die werkzaamheden geen objectieve en verifieerbare gegevens heeft overgelegd en daarover bovendien tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd, is het recht op bijstand niet vast te stellen, ook niet schattenderwijs.
3. De rechtbank heeft het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat, anders dan appellant heeft betoogd, de activiteiten van appellant zijn aan te merken als op geld waardeerbare activiteiten die appellant had moeten melden. Dat hij daarvoor geen geld zou hebben ontvangen, zoals hij heeft gesteld, doet daar niet aan af. Voor de bijstand is immers niet alleen van belang het inkomen waarover een betrokkene daadwerkelijk beschikt, maar ook het inkomen waarover hij redelijkerwijs kan beschikken. Appellant had voor zijn werkzaamheden een vergoeding kunnen bedingen.
De stelling van appellant, dat hem geen verwijt kan worden gemaakt dat hij die werkzaamheden niet heeft gemeld, kan niet tot een ander oordeel leiden omdat de inlichtingenverplichting een objectief geformuleerde verplichting is, waarbij verwijtbaarheid geen rol speelt.
Omdat appellant geen verifieerbare gegevens heeft verstrekt over de omvang van zijn werkzaamheden kan het recht op bijstand niet, ook niet schattenderwijs, worden vastgesteld.
4.1.
De gronden die appellant in hoger beroep heeft aangevoerd, zijn in wezen gelijk aan de gronden in beroep. De rechtbank is gemotiveerd op die gronden ingegaan. Appellant heeft geen redenen aangevoerd waarom die gemotiveerde weerlegging onjuist of onvolledig is. De Raad kan zich geheel vinden in het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel rust. Het college heeft terecht de bijstand van appellant ingetrokken en beëindigd.
4.2.
Dit betekent dat het hoger beroep niet slaagt, zodat de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) J. Tuit (getekend) A.M. Overbeeke