ECLI:NL:CRVB:2019:145

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
16 januari 2019
Publicatiedatum
16 januari 2019
Zaaknummer
17/817 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Weigering van WIA-uitkering op basis van arbeidsongeschiktheid en medische beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die eerder een uitkering op grond van de Werkloosheidswet had ontvangen, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had deze aanvraag afgewezen, omdat de appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De appellant had zich ziek gemeld met psychische klachten en vermoeidheidsklachten, en zijn bezwaar tegen de afwijzing was ongegrond verklaard door het Uwv.

De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat het medisch onderzoek dat aan de afwijzing ten grondslag lag zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangepast op basis van de bij de appellant vastgestelde longziekte COPD, maar had geen aanleiding gezien om een urenbeperking aan te nemen. De rechtbank had geen reden gevonden om te twijfelen aan de medische beoordeling en de geschiktheid van de geselecteerde functies.

In hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat hij meer beperkingen had dan door het Uwv was aangenomen. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de medische grondslag van het bestreden besluit voldoende was onderbouwd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van de appellant af. De Raad concludeerde dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor de appellant, ondanks zijn klachten.

Uitspraak

17.817 WIA

Datum uitspraak: 16 januari 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
19 december 2016, 16/2567 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. J.P.J. Franssen hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 5 december 2018. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Franssen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door M.J.H. Maas.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als monteur/machinebouwer voor 40,19 uur per week
.Aan appellant is met ingang van 1 december 2011 een uitkering op grond van de Werkloosheidswet (WW) toegekend. Op 19 maart 2014 heeft appellant zich met psychische klachten en vermoeidheidsklachten vanuit de WW ziek gemeld. Op 14 december 2015 heeft appellant een aanvraag gedaan om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). Bij besluit van 4 februari 2016 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellant geen recht op een uitkering op grond van de Wet WIA is ontstaan, omdat appellant met ingang van 16 maart 2016 minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Hieraan lag verzekeringsgeneeskundig en arbeidskundig onderzoek ten grondslag.
1.2.
Het bezwaar van appellant tegen het besluit van 4 februari 2016 is bij beslissing op bezwaar van 12 juli 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 20 juni 2016 en een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 11 juli 2016. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangescherpt in verband met de bij appellant vastgestelde COPD. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in verband daarmee enkele eerder geselecteerde functies ongeschikt geacht en een functie vervangen door een andere functie binnen dezelfde SBC-code. Zij heeft vervolgens de mate van arbeidsongeschiktheid onveranderd berekend op minder dan 35%.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. In wat appellant in beroep heeft aangevoerd en aan medische informatie heeft overgelegd heeft de rechtbank geen aanleiding gezien voor twijfel aan de juistheid van de medische beoordeling. De rechtbank is van oordeel dat met de klachten van appellant als gevolg van de bij hem in bezwaar vastgestelde longziekte COPD GOLD III in voldoende mate rekening is gehouden door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de gewijzigde FML van 11 juli 2016. De rechtbank heeft geen aanknopingspunten gezien voor het oordeel dat aanleiding bestaat om meer beperkingen aan te nemen dan die in de gewijzigde FML van 11 juli 2016 zijn vastgelegd. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd uiteengezet dat er geen aanleiding bestaat om voor de psychische klachten van appellant beperkingen aan te nemen en dat er geen medische noodzaak bestaat om een urenbeperking aan te nemen. De rechtbank heeft geen grond gezien voor het oordeel dat de (nader) geselecteerde functies voor appellant niet geschikt zijn. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft naar het oordeel van de rechtbank de voorkomende overschrijdingen van de belastbaarheid (signaleringen) voldoende gemotiveerd toegelicht.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep zijn standpunt herhaald dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest en dat hij psychisch en lichamelijk meer beperkt is dan door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is aangenomen. Appellant heeft verwezen naar wat hij daartoe in beroep heeft aangevoerd. Volgens appellant is de brief van zijn behandelend longarts dr. L. Graat-Verboom van 13 april 2016, die hij in beroep ter onderbouwing van zijn standpunt heeft overgelegd, ten onrechte door de rechtbank niet in de beoordeling betrokken. Verder heeft appellant aangevoerd dat, gelet op de bij hem vastgestelde longziekte COPD GOLD III, vanuit energetisch oogpunt een urenbeperking is aangewezen, en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende heeft gemotiveerd waarom dat niet het geval was. Daarnaast heeft appellant gesteld dat hij sterk wisselende benutbare mogelijkheden heeft en dat ook daarom een noodzaak voor een urenbeperking bestaat. Appellant heeft de geschiktheid van de geselecteerde functies betwist.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Wat appellant in hoger beroep heeft aangevoerd is in essentie een herhaling van wat hij in beroep tegen de medische onderbouwing van het bestreden besluit naar voren heeft gebracht. De rechtbank heeft met juistheid overwogen dat een zorgvuldig medisch onderzoek is verricht. Ook heeft de rechtbank met juistheid de medische grondslag van het bestreden besluit onderschreven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 20 juni 2016 voldoende toegelicht waarom hij, na het bijwonen van de hoorzitting en het aansluitend verrichten van medisch onderzoek, zowel lichamelijk als psychisch, dossieronderzoek en bestudering van ontvangen informatie van behandelend longarts Graat-Verboom van
10 mei 2016, aanleiding ziet om gelet op de bij appellant in bezwaar gediagnosticeerde longziekte COPD GOLD III meer beperkingen aan te nemen in een gewijzigde FML van
11 juli 2016 in de rubrieken 3, 4 en 5 dan de verzekeringsarts heeft gedaan. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van het dagverhaal van appellant geen aanleiding gezien om een urenbeperking aan te nemen. Met de verzekeringsarts heeft met de verzekeringsarts bezwaar en beroep geconcludeerd dat hij geen grond ziet om voor de psychische klachten van appellant beperkingen in het persoonlijk en sociaal functioneren in de gewijzigde FML aan te nemen omdat er geen aanwijzingen zijn voor het bestaan van persoonlijkheidsstoornissen of psychopathologie. In een rapport van 9 mei 2017 heeft een andere verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd toegelicht waarom hij in de in beroep ingebrachte informatie van longarts Graat-Verboom van 13 april 2016 geen aanleiding ziet voor een ander belastbaarheidsoordeel. Hierbij heeft deze verzekeringsarts bezwaar en beroep van belang geacht dat de informatie van de longarts Graat-Verboom van 13 april 2016 de onderzoeksbevindingen vermeldt die hebben geleid tot de conclusie van de longarts die is vermeld in de brief van 10 mei 2016. De brief van 10 mei 2016 is meegenomen in de medische beoordeling die aan het bestreden besluit ten grondslag ligt en daarbij is uitgegaan van de diagnose COPD GOLD III (ernstig). Gelet hierop leidt de omstandigheid dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de informatie van longarts Graat-Verboom van 13 april 2016 geen betrekking heeft op de datum in geding, zoals appellant terecht heeft opgemerkt, niet tot een ander oordeel over de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek of de medische grondslag van het bestreden besluit.
4.2.
De stelling van appellant in hoger beroep dat op grond van de standaard
Duurbelastbaarheid in Arbeid van 8 juli 2015, gelet op de bij hem vastgestelde longziekte COPD GOLD III, uit energetisch oogpunt een urenbeperking had moeten worden aangenomen, slaagt niet. Het Uwv heeft ter zitting overtuigend gemotiveerd toegelicht dat voor de longziekte COPD GOLD III van appellant door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in de gewijzigde FML voldoende beperkingen zijn aangenomen in de rubrieken 3, 4 en 5, waarbij de energetische beperkingen van appellant als gevolg van de COPD GOLD III zijn meegenomen, en dat geen medische noodzaak bestond om daarnaast een urenbeperking aan te nemen. Over de door appellant gestelde sterk wisselende benutbare mogelijkheden wordt overwogen dat appellant desgevraagd ter zitting als onderbouwing hiervan heeft verwezen naar zijn dagverhaal. Hierin zijn echter onvoldoende aanknopingspunten te vinden voor twijfel aan het op gedegen wijze onderbouwde standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep over de beperkingen van appellant.
4.3.
Uitgaande van de juistheid van de gewijzigde FML wordt met de rechtbank geoordeeld dat de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep in haar rapport van 11 juli 2016 (nader) geselecteerde functies, gelet op de aan die functies verbonden belasting, in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant. Voor zover appellant met zijn betoog ter zitting, dat hij daarin aan soldeerdampen wordt blootgesteld, heeft bedoeld te stellen dat deze functies zijn belastbaarheid overschrijden, wordt dit betoog verworpen. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in haar rapport van 14 november 2016 inzichtelijk en overtuigend toegelicht dat appellant zijn werkzaamheden moet kunnen verrichten in een damparme werkomgeving en dat niet is vereist dat de werkomgeving dampvrij is. De geschiktheid van de functies is door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep afdoende onderbouwd.
4.4.
Uit 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.I. van der Kris, in tegenwoordigheid van R.H. Budde als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 16 januari 2019.
(getekend) A.I. van der Kris
De griffier is verhinderd te ondertekenen.
md