In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Oost-Brabant. De appellant, die eerder een uitkering op grond van de Werkloosheidswet had ontvangen, had een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had deze aanvraag afgewezen, omdat de appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De appellant had zich ziek gemeld met psychische klachten en vermoeidheidsklachten, en zijn bezwaar tegen de afwijzing was ongegrond verklaard door het Uwv.
De rechtbank had in haar eerdere uitspraak geoordeeld dat het medisch onderzoek dat aan de afwijzing ten grondslag lag zorgvuldig was uitgevoerd. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) aangepast op basis van de bij de appellant vastgestelde longziekte COPD, maar had geen aanleiding gezien om een urenbeperking aan te nemen. De rechtbank had geen reden gevonden om te twijfelen aan de medische beoordeling en de geschiktheid van de geselecteerde functies.
In hoger beroep herhaalde de appellant zijn standpunt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat hij meer beperkingen had dan door het Uwv was aangenomen. De Raad oordeelde echter dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was en dat de medische grondslag van het bestreden besluit voldoende was onderbouwd. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees het hoger beroep van de appellant af. De Raad concludeerde dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor de appellant, ondanks zijn klachten.