ECLI:NL:CRVB:2019:1442
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de niet-ontvankelijkheid van bezwaar tegen beëindiging bijstandsverlening op grond van detentie
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Roermond. De appellant ontving bijstand op basis van de Participatiewet (PW), maar deze bijstand werd per 29 november 2016 beëindigd omdat hij gedetineerd was. Het college van burgemeester en wethouders van Maastricht verklaarde het bezwaar van de appellant tegen deze beëindiging niet-ontvankelijk wegens termijnoverschrijding. Appellant verzocht het college om terug te komen op het besluit, maar dit verzoek werd afgewezen omdat er geen nieuw gebleken feiten of omstandigheden waren die aanleiding gaven tot heroverweging. De rechtbank oordeelde dat de omstandigheden die appellant aanvoerde, zoals zijn detentie en psychische klachten, al bekend waren ten tijde van het oorspronkelijke besluit. De Centrale Raad van Beroep bevestigde het oordeel van de rechtbank en oordeelde dat de gronden in hoger beroep een herhaling waren van eerder aangevoerde argumenten. De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.