ECLI:NL:CRVB:2019:1430
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de verhoging van de mate van arbeidsongeschiktheid in het kader van de WAO
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland, waarin de rechtbank het beroep van appellante tegen een besluit van het Uwv ongegrond heeft verklaard. Appellante ontving sinds 2002 een uitkering op basis van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO), waarbij haar mate van arbeidsongeschiktheid aanvankelijk was vastgesteld op 15-25%. Na een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid in 2012, heeft het Uwv in 2013 besloten de mate van arbeidsongeschiktheid te verhogen naar 25-35%. Appellante was het niet eens met deze beslissing en heeft hoger beroep ingesteld.
Tijdens de zitting is appellante bijgestaan door haar advocaat, mr. M. Ras, terwijl het Uwv werd vertegenwoordigd door mr. M.J. van Steenwijk. De Raad heeft na de zitting een KNO-arts, R. van de Berg, geraadpleegd voor een deskundigenrapport. Dit rapport concludeerde dat de beperkingen van appellante op de datum in geding niet door het Uwv zijn onderschat. De Raad oordeelt dat de FML (Functionele Mogelijkhedenlijst) van het Uwv zorgvuldig is opgesteld en dat de medische gegevens voldoende zijn meegenomen in de beoordeling.
De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat appellante op de datum in geding in staat was om de geselecteerde functies te verrichten. De beslissing van de Centrale Raad van Beroep is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van griffier L. Boersma, en is openbaar uitgesproken op 24 april 2019.