ECLI:NL:CRVB:2019:1415
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid van functies voor appellante met piriformis syndroom na ziekmelding
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante, die zich ziek had gemeld met fysieke klachten, was in eerste instantie in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet. Het Uwv had vastgesteld dat appellante met ingang van 11 juli 2016 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. De rechtbank had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de artsen van het Uwv.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de verzekeringsartsen een voldoende zorgvuldig onderzoek hebben verricht. Appellante stelde dat zij verdergaande fysieke en psychische beperkingen had dan het Uwv had aangenomen. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het medisch onderzoek zorgvuldig was. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts de functionele mogelijkheden van appellante correct had vastgesteld en dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellante. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en het hoger beroep van appellante afgewezen.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de rol van verzekeringsartsen bij het vaststellen van de functionele mogelijkheden van appellanten. De Raad heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de geschiktheid van de geselecteerde functies, ondanks de klachten van appellante.