ECLI:NL:CRVB:2019:1415

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
18 april 2019
Publicatiedatum
25 april 2019
Zaaknummer
17/5139 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van functies voor appellante met piriformis syndroom na ziekmelding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellante, die zich ziek had gemeld met fysieke klachten, was in eerste instantie in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet. Het Uwv had vastgesteld dat appellante met ingang van 11 juli 2016 geen recht meer had op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% van haar maatmaninkomen kon verdienen. De rechtbank had het beroep van appellante tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij werd geoordeeld dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de conclusies van de artsen van het Uwv.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de verzekeringsartsen een voldoende zorgvuldig onderzoek hebben verricht. Appellante stelde dat zij verdergaande fysieke en psychische beperkingen had dan het Uwv had aangenomen. De Raad heeft de overwegingen van de rechtbank onderschreven en geconcludeerd dat het medisch onderzoek zorgvuldig was. De Raad oordeelde dat de verzekeringsarts de functionele mogelijkheden van appellante correct had vastgesteld en dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellante. De Raad heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en het hoger beroep van appellante afgewezen.

De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de rol van verzekeringsartsen bij het vaststellen van de functionele mogelijkheden van appellanten. De Raad heeft geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de geschiktheid van de geselecteerde functies, ondanks de klachten van appellante.

Uitspraak

17.5139 ZW

Datum uitspraak: 18 april 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
22 juni 2017, 16/5552 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.S. Gaastra hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Gaastra. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. K. Bolier.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is laatstelijk werkzaam geweest als telefoniste/receptioniste. Tot 8 juni 2015 heeft zij een uitkering op grond van de Werkloosheidswet ontvangen. Op 8 juni 2015 heeft zij zich ziek gemeld met fysieke klachten. Het Uwv heeft appellante in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een Eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellante op 11 mei 2016 gezien. Deze arts heeft appellante belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 11 mei 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellante niet in staat is haar eigen werk te verrichten, vervolgens vier functies geselecteerd en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellante nog 75,57% van haar zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft bij besluit van 10 juni 2016 vastgesteld dat appellante met ingang van 11 juli 2016 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat zij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij ziek werd. Het bezwaar van appellante tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 10 november 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. De rechtbank heeft geoordeeld dat de omstandigheid dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep geen nadere informatie heeft opgevraagd bij de behandelend sector, niet maakt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is geweest. De rechtbank heeft met verwijzing naar vaste rechtspraak van de Raad overwogen dat verzekeringsartsen in beginsel mogen varen op hun eigen medisch oordeel en er geen aanleiding bestaat om informatie in te winnen bij de behandelend sector, tenzij sprake is van een in gang gezette of nog in gang te zetten behandeling die een beduidend effect zal hebben op de mogelijkheden tot het verrichten van arbeid, of als de behandelend sector een beredeneerd afwijkend oordeel heeft over de medische beperkingen van de betrokkene. Van die uitzonderingssituatie is in dit geval geen sprake. De rechtbank heeft voorts overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep haar medisch oordeel goed heeft gemotiveerd. Volgens de rechtbank zijn er geen aanknopingspunten voor het oordeel dat er meer beperkingen hadden moeten worden aangenomen. Tot slot heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de geschiktheid van de geselecteerde functies voor appellante.
3.1.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft geoordeeld dat de verzekeringsartsen een voldoende zorgvuldig onderzoek hebben verricht. Appellante meent dat zij verdergaande fysieke en psychische beperkingen heeft dan het Uwv heeft aangenomen. Zij heeft ernstige pijnklachten in haar onderrug, onderbuik, rechterlies en bil. In het verleden is de diagnose ischias gesteld, maar inmiddels is de diagnose piriformis syndroom gesteld. Ter onderbouwing heeft appellante informatie van de anesthesioloog van 31 mei 2017 overgelegd. Voorts heeft appellante aangevoerd dat ten onrechte geen verdergaande beperking is aangenomen bij het hanteren van conflicten. Verder is appellante van mening dat de geselecteerde functies niet geschikt voor haar zijn. In de functie van loonadministrateur moeten telefonisch conflicten worden gehanteerd en moet twee uur achtereen worden gezeten.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Met juistheid heeft de rechtbank overwogen dat er sprake is geweest van een zorgvuldig medisch onderzoek. De overwegingen van de rechtbank op dit punt worden volledig onderschreven.
4.3.
De rechtbank wordt voorts gevolgd in haar oordeel dat er geen aanknopingspunten zijn voor twijfel aan de juistheid van de conclusies van de artsen van het Uwv. De verzekeringsarts heeft de functionele mogelijkheden van appellante vastgesteld, waarbij rekening is gehouden met beperkingen die voortvloeien uit de bij appellante gestelde diagnoses abdominale cyste status na resectie, pijnklachten schouder/arm rechts en aanpassingsstoornis met depressieve kenmerken. In de FML van 16 september 2016 zijn daartoe een aantal beperkingen aangenomen in (onder meer) de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren, dynamische handelingen en statische houdingen. Appellante heeft in bezwaar en beroep geen medische informatie ingebracht die twijfel oproept aan de juistheid van de medische beoordeling. Wat betreft de in hoger beroep ingediende medische informatie wordt overwogen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep in zijn aanvullende rapport van
3 november 2017 inzichtelijk en overtuigend heeft gemotiveerd dat bij de diagnose piriformis syndroom beperkingen passen zoals die zijn opgenomen in de FML, omdat de klachtenlast van appellante niet is gewijzigd.
4.4.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies van samensteller elektrotechnische apparatuur/wikkelaar, archiefmedewerker en boekhouder/loonadministrateur in medisch opzicht geschikt zijn voor appellante. In de functie van boekhouder/loonadministrateur moeten telefonisch conflicten worden gehanteerd, maar de verzekeringsartsen hebben in de FML geen beperking aangenomen op dit punt. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft afdoende gemotiveerd dat de overschrijding van de belastbaarheid van appellante in deze functie toelaatbaar is, omdat slechts anderhalf uur achtereen hoeft te worden gezeten en tussentijds vertreden mogelijk is.
5. De overwegingen in 4.2 tot en met 4.4 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van C.I. Heijkoop als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 18 april 2019.
(getekend) E.W. Akkerman
(getekend) C.I. Heijkoop

RB