ECLI:NL:CRVB:2019:1412
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Afwijzing aanvraag uitkering Wet WIA na verkorte wachttijd
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 april 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van een werkneemster die een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) had aangevraagd met een verkorte wachttijd. De werkneemster, die zich op 1 september 2014 ziek had gemeld, had op 31 juli 2015 een aanvraag ingediend voor een uitkering. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had deze aanvraag op 28 september 2015 afgewezen. De werkneemster had hiertegen bezwaar gemaakt, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond. De rechtbank Gelderland had het beroep van de werkneemster tegen deze beslissing ook ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep bij de Centrale Raad van Beroep.
De Centrale Raad oordeelde dat de aanvraag van de werkneemster om een uitkering met verkorte wachttijd niet kon worden toegewezen. De psychiater van de werkneemster had aangegeven dat verbetering van haar situatie in de toekomst niet uitgesloten was, wat betekende dat er geen wettelijke grondslag was om de aanvraag goed te keuren. De Raad benadrukte dat de Wet WIA een wachttijd van twee jaar voorschrijft, en dat verkorting van deze wachttijd alleen mogelijk is in gevallen waarin sprake is van een onomkeerbare situatie. Aangezien de psychiater geen definitieve uitspraak had gedaan over de stabiliteit van de medische situatie van de werkneemster, kon de aanvraag niet worden toegewezen.
Uiteindelijk bevestigde de Centrale Raad de eerdere uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep van de werkneemster ongegrond. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en is gebaseerd op de overwegingen die in het proces-verbaal zijn vastgelegd.