ECLI:NL:CRVB:2019:1411

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 april 2019
Publicatiedatum
25 april 2019
Zaaknummer
17/819 WAO
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medische situatie en arbeidsongeschiktheid van een docente in het kader van de WAO

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, een docente praktijkonderwijs, ontvangt sinds 2002 een WAO-uitkering en heeft in het verleden een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100% gehad. Na een herbeoordeling in 2016, waarbij een verzekeringsarts en arbeidsdeskundige betrokken waren, werd vastgesteld dat appellante niet meer geschikt was voor haar eigen werk, maar wel voor andere functies. Het Uwv verlaagde haar uitkering op basis van deze herbeoordeling.

Appellante heeft in bezwaar en beroep aangevoerd dat haar medische situatie niet is verbeterd en dat zij volledig arbeidsongeschikt is. De rechtbank oordeelde dat het Uwv zorgvuldig medisch onderzoek had verricht en dat de vastgestelde beperkingen juist waren. In hoger beroep heeft appellante aanvullende medische informatie ingebracht, maar de Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank dat de beperkingen correct zijn vastgesteld en dat de geselecteerde functies medisch geschikt zijn voor appellante.

De Raad concludeert dat het bestreden besluit van het Uwv op een deugdelijke medische grondslag berust en bevestigt de uitspraak van de rechtbank. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.819 WAO

Datum uitspraak: 24 april 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van
13 december 2016, 16/5196 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. S. Jurkovich, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2019. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Jurkovisch. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door
A. Anandbahadoer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante is werkzaam geweest als docent praktijkonderwijs/begeleider. Sedert
14 maart 2002 ontvangt zij een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheids-verzekering (WAO). Laatstelijk ontving appellante een uitkering naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.2.
In het kader van een herbeoordeling is appellante op 1 maart 2016 onderzocht op het spreekuur van een verzekeringsarts. In een rapport van 2 maart 2016 is deze verzekeringsarts tot de conclusie gekomen dat appellante als gevolg van haar psychische klachten beperkingen heeft. Deze beperkingen heeft hij weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 2 maart 2016. Vervolgens is een arbeidsdeskundige in een rapport van 23 maart 2016 tot de conclusie gekomen dat appellante niet meer geschikt is voor haar eigen werk maar nog wel voor een drietal andere functies. Op basis van deze drie functies heeft hij de mate van arbeidsongeschiktheid berekend op 71,43%. Bij besluit van 31 maart 2016 heeft het Uwv appellante bericht dat haar uitkering met ingang van 1 juni 2016 wordt verlaagd en wordt berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 65 tot 80%.
1.3.
In bezwaar heeft appellante gesteld dat haar medische situatie niet is verbeterd en dat zij volledig arbeidsongeschikt is.
1.4.
Nadat een verzekeringsarts bezwaar en beroep informatie had verkregen van de behandelend psychiater J.M. van Baal en de huisarts en appellante had gezien op de hoorzitting, heeft deze arts in een rapport van 12 juli 2016 te kennen gegeven dat zij zich kan verenigen met de voor appellante vastgestelde FML. In overeenstemming met dit rapport heeft het Uwv bij besluit van 12 juli 2016 (bestreden besluit) het bezwaar van appellante ongegrond verklaard.
2.1.
Ter ondersteuning van haar standpunt dat zij volledig arbeidsongeschikt is, heeft appellante in beroep verklaringen overgelegd van 3 oktober 2016 en 29 november 2016 van onderscheidenlijk behandelend psychiater Van Baal en S. Sidali. Voorts heeft zij gesteld dat zij niet geschikt is voor de aan het bestreden besluit ten grondslag gelegde functies.
2.2.
Het Uwv heeft in beroep een rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep van
5 december 2016 overgelegd waarin is gereageerd op de door appellante in beroep overgelegde medische informatie.
3. De rechtbank heeft geoordeeld dat een zorgvuldig medisch onderzoek door het Uwv heeft plaatsgevonden. Voorts heeft de rechtbank zich kunnen verenigen met de vastgestelde FML en heeft de rechtbank geoordeeld, uitgaande van de vastgestelde FML, dat de geduide functies als passend moeten worden aangemerkt. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
4.1.
In hoger beroep heeft appellante gesteld dat haar medische situatie al jarenlang dezelfde is en dat geen sprake is van verbetering. Dat blijkt naar haar mening ook uit de in beroep overgelegde verklaring van psychiaters Van Baal en Sidali. Ter ondersteuning van dit standpunt heeft appellante in hoger beroep nog nadere medische informatie ingebracht.
4.2.
Het Uwv heeft in hoger beroep een rapport van 8 maart 2019 van de verzekeringsarts bezwaar en beroep overgelegd en heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
5. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
5.1.
Het oordeel van de rechtbank dat een zorgvuldig medisch onderzoek is ingesteld naar de medische situatie van appellante wordt onderschreven. Daartoe wordt overwogen dat de verzekeringsarts appellante op zijn spreekuur heeft onderzocht en bij zijn beoordeling de beschikking had over informatie uit de behandelend sector. Voorts heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep appellante gezien tijdens de hoorzitting en heeft deze verzekeringsarts bij haar beoordeling, naast de reeds bekende medische gegevens, de beschikking gehad over in bezwaar verkregen medische informatie. Tevens heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep nog gereageerd op de door appellante in de loop van de procedure ingebrachte informatie.
5.2.
Het oordeel van de rechtbank dat de beperkingen juist zijn vastgesteld wordt eveneens onderschreven. Bij het vaststellen van de beperkingen is uitgegaan van een recidiverende depressieve stoornis, matig ernstig, en deze diagnose is in overeenstemming met de informatie uit de behandelend sector. Op grond van deze psychische klachten zijn in de FML beperkingen aangenomen voor werken in voorspelbare werksituaties, veelvuldige deadlines/productiepieken, hoog handelingstempo, het bedienen van gevaarlijke machines, het hanteren van emotionele problemen van anderen, het eigen gevoelens uiten, het hanteren van conflicten, het werken in hulpverlening of klantencontacten, het samenwerken en leidinggeven. Het door de verzekeringsarts bezwaar en beroep in haar rapport van
12 juli 2016 ingenomen standpunt dat met deze beperkingen in voldoende mate wordt tegemoetgekomen aan de aard en de ernst van het ziektebeeld van appellant, kan niet voor onjuist worden gehouden. Voorts heeft deze verzekeringsarts in dit rapport gemotiveerd uiteengezet dat voor een verdergaande urenbeperking dan 30 uur per werk geen aanleiding bestaat. Het door deze verzekeringsarts in haar rapporten van 5 december 2016 en
8 maart ingenomen standpunt dat de door appellante in beroep en in hoger beroep ingebrachte medische informatie geen aanleiding vormt om meer beperkingen aan te nemen dan thans zijn vastgesteld in de FML, kan evenmin voor onjuist houden. Terecht heeft zij vastgesteld dat van het door de behandelend psychiater Sidali in zijn verklaring van 29 november 2016 geschetste ziektebeeld, waarin gesproken wordt over een ernstige depressie en een aanmelding voor opname, ten tijde hier in geding nog geen sprake was. Het vorenstaande leidt tot de conclusie dat het bestreden besluit op een deugdelijke medische grondslag berust.
5.3.
Het oordeel van de rechtbank dat appellante, uitgaande van de belastbaarheid zoals die is vastgesteld in de FML van 2 maart 2016, in medisch opzicht geschikt moet worden geacht voor de aan de schatting ten grondslag gelegde functies wordt eveneens onderschreven. Daarvoor wordt verwezen naar het Resultaat functiebeoordeling, waarin de arbeidsdeskundige de signaleringen met betrekking tot de belastende factoren in de functies voldoende inzichtelijk overtuigend heeft toegelicht.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 april 2019.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) S.L. Alves

TM