ECLI:NL:CRVB:2019:1408
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op WIA-uitkering en medisch onderzoek door het Uwv
In deze zaak heeft appellante, die zich op 28 juli 2012 ziek meldde met nek-, schouder- en hoofdpijnklachten en psychische klachten, hoger beroep ingesteld tegen de weigering van het Uwv om haar een WIA-uitkering toe te kennen. Het Uwv had vastgesteld dat appellante minder dan 35% arbeidsongeschikt was, ondanks haar eerdere werk als assistent filiaalmanager. De Centrale Raad van Beroep heeft de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland bevestigd, waarin werd geoordeeld dat het Uwv zorgvuldig medisch onderzoek had verricht en dat de vastgestelde beperkingen in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 16 april 2015 voldoende waren onderbouwd.
De Raad oordeelde dat de verzekeringsartsen van het Uwv een volledig beeld hadden van de gezondheidssituatie van appellante en dat de door hen aangenomen beperkingen adequaat waren. Appellante had verschillende medische rapporten ingediend ter ondersteuning van haar standpunt dat zij volledig arbeidsongeschikt was, maar de Raad concludeerde dat deze rapporten niet leidden tot een andere beoordeling van de in de FML opgenomen beperkingen. De Raad bevestigde dat appellante in staat moest worden geacht om de voor haar geselecteerde functies te vervullen, en dat er geen grond was voor schadevergoeding of proceskostenvergoeding.
De uitspraak benadrukt het belang van zorgvuldig medisch onderzoek en de rol van de verzekeringsartsen in het vaststellen van arbeidsongeschiktheid. De Centrale Raad van Beroep heeft de aangevallen uitspraak bevestigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen.