ECLI:NL:RBGEL:2015:7837

Rechtbank Gelderland

Datum uitspraak
17 december 2015
Publicatiedatum
16 december 2015
Zaaknummer
AWB - 14 _ 5156
Instantie
Rechtbank Gelderland
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van WIA-uitkering en geschil over arbeidsongeschiktheid

In deze zaak heeft de Rechtbank Gelderland op 17 december 2015 uitspraak gedaan in een geschil over de beëindiging van de WIA-uitkering van eiser, die beperkt is voor werken op gevaarlijke plaatsen of met gevaarlijke machines. De Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen had op 27 februari 2014 besloten om de uitkering van eiser per 21 december 2014 te beëindigen, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt zou zijn. Eiser heeft hiertegen bezwaar gemaakt, maar dit werd ongegrond verklaard. Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank.

Tijdens de zittingen op 20 februari en 18 november 2015 is het onderzoek geschorst om aanvullende medische en arbeidskundige onderzoeken te verrichten. De rechtbank heeft vastgesteld dat de medische onderzoeken niet voldoende actualiteitswaarde hadden en heeft verweerder opgedragen om nieuwe rapporten in te dienen. De verzekeringsarts H.E. van der Horst heeft in zijn rapporten geconcludeerd dat er geen reden is om eiser verdergaand beperkt te achten dan in de Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) is vastgesteld.

De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de arbeidsdeskundige onvoldoende heeft gemotiveerd dat de functies die aan eiser zijn voorgehouden, in overeenstemming zijn met zijn belastbaarheid. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de functie van machinebediende inpak-/verpakkingsmachine niet geschikt is voor eiser, omdat deze functie een risico op persoonlijk letsel met zich meebrengt. Hierdoor resteerden er onvoldoende functies voor eiser, wat leidde tot de conclusie dat de beëindiging van de WIA-uitkering niet gerechtvaardigd was. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard, het primaire besluit herroepen en bepaald dat eiser recht heeft op een loonaanvullingsuitkering ingevolge de Wet WIA.

Uitspraak

RECHTBANK GELDERLAND

Zittingsplaats Zutphen
Bestuursrecht
zaaknummer: 14/5156

uitspraak van de enkelvoudige kamer van

in de zaak tussen

[eiser], te [woonplaats] eiser

(gemachtigde: mr. S.J. Nijhof),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringente Zwolle, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 27 februari 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder eisers uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) met ingang van 21 december 2014 beëindigd.
Bij besluit van 7 juli 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2015. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Namens verweerder is verschenen M. van Leeuwen.
Ter zitting is het onderzoek geschorst, teneinde verweerder in de gelegenheid te stellen aanvullende medische en arbeidskundige onderzoeken te verrichten.
Bij brief van 6 november 2015 heeft verweerder een medisch en een arbeidskundig rapport ingezonden.
Op 18 november 2015 heeft een tweede onderzoek ter zitting plaatsgevonden. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door E. van den Brink.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan.
Eiser was werkzaam als montagemedewerker bij [werkgever] voor 28,8 uur per week. Op 23 november 1999 heeft hij zich ziek gemeld voor dit werk vanwege vermoeidheid en duizeligheid. Per einde wachttijd 21 november 2011 heeft verweerder eiser in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde uitkering (lgu) in het kader van de Wet WIA, waarbij de mate van arbeidsongeschiktheid op 80 tot 100% is gesteld.
Na een medisch/arbeidskundig heronderzoek stelt verweerder vast dat de mate van arbeidsongeschiktheid van eiser minder dan 35% bedraagt, zodat de uitkering met het primaire besluit per de einddatum van de lgu (21 december 2014) wordt beëindigd.
Met het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
2. Verweerder heeft de beëindiging van de uitkering gebaseerd op de vaststelling dat eiser op de datum in geding 21 december 2014 minder dan 35% arbeidsongeschikt is. Hieraan ligt een medisch en arbeidskundig onderzoek ten grondslag.
3. In de schorsingsbeslissing van 3 maart 2015 heeft de rechtbank verweerder opgedragen een actueel medisch en arbeidskundig onderzoek te verrichten, aangezien de aan het bestreden besluit ten grondslag liggende onderzoeken op de datum in geding van 21 december 2014 onvoldoende actualiteitswaarde hebben.
Verweerder heeft uitvoering gegeven aan de schorsingsbeslissing en rapporten ingebracht van verzekeringsarts bezwaar en beroep H.E. van der Horst van 15 september 2015 en van arbeidsdeskundige bezwaar en beroep J. van Dijk van 30 oktober 2015.
4. Eiser vecht in beroep de medische grondslag aan. Eiser stelt in dat verband allereerst dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is.
4.1.
Het medisch onderzoek van verweerder is vastgelegd in de rapporten van de verzekeringsarts J. van Asselt van 2 januari 2014 en van de verzekeringsarts bezwaar en beroep H.E. van der Horst van 5 mei 2014 en 15 september 2015.
4.2.
Van Asselt heeft het dossier bestudeerd, eiser op het spreekuur gezien en psychisch onderzoek verricht. Daarnaast heeft Van Asselt informatie van de huisarts, de neuroloog, de fysiotherapeut, de psychiater en de maatschappelijk werker bij haar oordeelsvorming betrokken. Bij eiser is diabetes en hypertensie vastgesteld, naast de reeds bestaande andere klachten. Eiser ervaart een veelvoud aan klachten, Van Asselt ziet echter een discrepantie tussen de ervaren klachten en haar bevindingen bij eigen onderzoek. Er is volgens Van Asselt sprake van een niet ernstige psychiatrische aandoening, aspecifieke rug- en nekklachten en PLMD. Daarnaast is er sprake van een hoge bloeddruk, diabetes type II en verhoogd cholesterol wat door een dieet goed oplosbaar is. Vervolgens heeft Van Asselt de daaruit voortvloeiende medische belastbaarheid van eiser verwoord in de zogenaamde Functionele Mogelijkheden Lijst (FML) van datum 2 januari 2014.
4.3
Van der Horst heeft het dossier bestudeerd, is aanwezig geweest bij de hoorzitting en heeft eiser aansluitend gezien op zijn spreekuur. Van der Horst heeft, nu er omtrent de rug en de ledematen meer medische informatie bekend is, op 9 mei 2014 een nieuwe FML vastgesteld. Naar aanleiding van de schorsingsbeslissing van de rechtbank heeft Van der Horst eiser opnieuw op zijn spreekuur gezien op 21 augustus 2015 en aanvullende informatie beoordeeld van de huisarts, psychiater Kaya, de neuroloog en de reumatoloog. Van der Horst komt in zijn rapport van 15 september 2015 tot de conclusie gekomen dat er geen reden is om eiser op 21 december 2014 verdergaand beperkt te achten en handhaaft de FML.
5. Ter zitting van 18 november 2015 heeft verweerder de bij het rapport van Van der Horst van 15 september 2015 behorende medische bijlagen (informatie van reumatoloog S. Wijgaarden van 24 augustus 2015, van huisarts J.A.R. van Bruggen van 13 februari 2015 en 4 september 2015, van neuroloog H.P. Bienfait van 24 augustus 2015 alsmede van psychiater F. Kaya van 22 september 2014) overgelegd en is eiser in de gelegenheid gesteld hiervan kennis te nemen. De rechtbank is van oordeel dat het medisch onderzoek op zorgvuldige wijze is verricht. Zo zijn alle naar voren gebrachte klachten, de onderzoeksbevindingen en de in het dossier aanwezige informatie van de behandelende sector op een deugdelijke en kenbare wijze betrokken bij de medische beoordeling. Voorts is niet gebleken dat de verzekeringsartsen aspecten van de gezondheidstoestand van eiser hebben gemist.
6. Eiser stelt voorts in beroep dat hij meer beperkingen heeft dan de door verweerders verzekeringsartsen vastgestelde beperkingen.
7. Deze beroepsgrond slaagt evenmin. In de rapporten is de medische belastbaarheid op inhoudelijk overtuigende wijze gemotiveerd.
De rechtbank heeft dan ook geen reden om te twijfelen aan de juistheid van de conclusies van de verzekeringsartsen.
8. Eiser moet op de datum in geding daarom in staat worden geacht arbeid te verrichten die in overeenstemming is met de voor hem vastgestelde medische belastbaarheid, zoals verwoord in de FML.
9. Eiser vecht in beroep voorts de arbeidskundige grondslag aan. Eiser stelt in dat verband dat hij, gezien zijn klachten, niet in staat is de geduide functie te verrichten.
10. Het arbeidskundig onderzoek van verweerder is vastgelegd in de rapporten van arbeidsdeskundige B.T.J. Röling van 26 februari 2014 en van arbeidsdeskundige bezwaar en beroep J. van Dijk van 3 juli 2014 en 30 oktober 2015. Uitgaande van de FML geldig vanaf 2 januari 2014 wordt eiser op de datum in geding in staat geacht de volgende functies te verrichten: medewerker intern transport (sbc-code 111220), machinebediende inpak-/verpakkingsmachine (sbc-code 271093), en samensteller kunststof en rubberproducten (sbc-code 271130).
11. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder in het resultaat functiebeoordeling voldoende gemotiveerd dat eisers belastbaarheid in de sbc-codes 111220 en 271130 niet wordt overschreden. Dit geldt evenwel niet voor sbc-code 271093 (machinebediende inpak-/verpakkingsmachine). Volgens de FML is eiser beperkt voor werken op gevaarlijke plaatsen of met gevaarlijke machines (onderdeel 1.9.10 van de FML). Deze functie kent echter een kenmerkende belasting voor persoonlijk risico. Bij het ronden van kleine boeken moet goed worden opgelet dat er geen vingers bekneld raken. Verweerders arbeidsdeskundigen achten deze functie desondanks geschikt, omdat er, blijkens de motivering in het resultaat functiebeoordeling, geen sprake is van werken op gevaarlijke plaatsen of met gevaarlijke machines. De rechtbank kan de arbeidsdeskundigen op dit punt niet volgen en vermag niet in te zien dat een functie, waarbij vingers bekneld kunnen raken, niet als een gevaarlijke machine wordt gezien. Ter zitting heeft verweerder toegelicht dat er van uit mag worden gegaan dat de werkzaamheden bij de betreffende werkgever overeenkomstig de Arbowetgeving worden uitgevoerd. De rechtbank kan verweerder op dit punt niet volgen en onderschrijft de visie van eiser dat van iedere werkgever verwacht mag worden dat er volgens de geldende veiligheidsvoorschriften wordt gewerkt. Nu verweerders arbeidskundig analist bij het beschrijven van de functie een reëel veiligheidsrisico heeft benoemd kan hieraan niet zonder goede motivering voorbij worden gegaan. De rechtbank is van oordeel dat in de door verweerder gegeven motivering een ongeoorloofde relativering van de in deze functie voorkomende belasting op het onderdeel persoonlijk risico schuilt. Hieruit volgt dat de sbc-code 271093 niet aan de beoordeling ten grondslag gelegd kan worden. Dit betekent dat er per datum in geding slechts twee voor eiser geschikte functies resteren, hetgeen onvoldoende is om de beëindiging van eisers WIA-uitkering te kunnen dragen.
12. De rechtbank ziet aanleiding om, gelet op de artikelen 8:41a en 8:72, derde lid onder b van de Awb, aanleiding om het geschil definitief te beslechten en zelf in de zaak te voorzien. Eisers mate van arbeidsongeschiktheid bedraagt met ingang van 21 december 2014 80 tot 100% en de resterende theoretische verdiencapaciteit is nihil, zodat eiser per deze datum in aanmerking komt voor een loonaanvullingsuitkering ingevolge de Wet WIA.
13. Het beroep is gegrond. Er bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. De rechtbank stelt dit bedrag voor een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.470,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 2 punten voor het bijwonen van de zittingen). Tevens dient verweerder eiser het door hem betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank:
-verklaart het beroep gegrond;
-herroept het primaire besluit van 27 februari 2014, vernietigt het bestreden besluit van
7 juli 2014 en bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
-bepaalt dat eisers mate van arbeidsongeschiktheid met ingang van 21 december 2014 80 tot 100% is en de resterende theoretische verdiencapaciteit nihil, zodat eiser per deze datum in aanmerking komt voor een loonaanvullingsuitkering ingevolge de Wet WIA;
-veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1.470,-;
-gelast dat verweerder eiser het door hem betaalde griffierecht ten bedrage van € 45,- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. I.A.M. van Boetzelaer - Gulyas, rechter, in tegenwoordigheid van J. de Graaf, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op:
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.