ECLI:NL:CRVB:2019:1405

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 april 2019
Publicatiedatum
24 april 2019
Zaaknummer
19/863 PW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • A. Stehouwer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen de hoogte van de bijzondere bijstand voor woonkosten en de in aanmerking te nemen middelen

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 17 januari 2019, waarin de hoogte van de bijzondere bijstand voor woonkosten van de appellant werd vastgesteld. De Centrale Raad van Beroep heeft op 4 april 2019 uitspraak gedaan in deze zaak (ECLI:NL:CRVB:2019:1405). De appellant, die een eigen woning bezit, ontving bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag van € 105,89 per maand voor de periode van 17 juli 2018 tot en met 31 juli 2019. Het college van burgemeester en wethouders van Utrecht had bij de berekening van deze toeslag rekening gehouden met de voorlopige belastingteruggave van de appellant, die omgerekend € 106,58 per maand bedroeg.

De appellant was het niet eens met deze berekening en stelde dat de belastingteruggave niet in mindering mocht worden gebracht op de woonkostentoeslag. Hij voerde aan dat al zijn individuele kosten in aanmerking moesten worden genomen bij de berekening van de hoogte van de toeslag. De Raad heeft echter het oordeel van de rechtbank onderschreven en bevestigd dat de voorlopige belastingteruggave behoort tot de middelen die voor de bijstandsverlening in aanmerking moeten worden genomen. De Raad heeft eerder in vergelijkbare uitspraken bevestigd dat het college terecht de belastingteruggave als inkomsten in mindering heeft gebracht op de woonkostentoeslag.

De Raad heeft verder vastgesteld dat het in deze zaak niet gaat om algemene bijstand voor levensonderhoud, maar om bijzondere bijstand voor woonkosten. De appellant heeft geen grond voor zijn standpunt dat al zijn individuele kosten moeten worden betrokken bij de berekening van de woonkostentoeslag. De Raad heeft geconcludeerd dat de berekening van de woonkostentoeslag door het college correct is uitgevoerd, in overeenstemming met de Participatiewet en het beleid van de gemeente Utrecht. Het hoger beroep van de appellant is dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak is bevestigd. Er is geen aanleiding voor een veroordeling tot schadevergoeding of voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

19.863 PW-PV

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Proces-verbaal van de mondelinge uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Utrecht van 17 januari 2019, 18/3363 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Utrecht (college)
Datum uitspraak: 4 april 2019
Zitting heeft: A. Stehouwer als lid van de enkelvoudige kamer.
Griffier: Y. Itkal
Appellant is verschenen ter zitting. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door drs. E.H. Siemeling.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak en wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze beslissing is uitgesproken in het openbaar. Zij is gebaseerd op de volgende overwegingen.
1. Appellant ontvangt bijstand naar de norm voor een alleenstaande. Appellant heeft een eigen woning in eigendom. Ter tegemoetkoming in de woonkosten is aan appellant voor de periode van 17 juli 2018 tot en met 31 juli 2019 bijzondere bijstand in de vorm van een woonkostentoeslag toegekend ter hoogte van € 105,89 per maand. Voor de berekening van de hoogte van deze toeslag heeft het college rekening gehouden met de aan appellant toegekende voorlopige belastingteruggave van omgerekend € 106,58 per maand.
2. Appellant is het niet eens met de berekening van de hoogte van de woonkostentoeslag. Volgens appellant mag de voorlopige belastingteruggave niet in mindering worden gebracht op de woonkostentoeslag. Daarnaast moeten al zijn individuele kosten worden betrokken bij de berekening. Appellant komt niet uit met de hem toegekende algemene bijstand, de woonkostentoeslag, de voorlopige belastingteruggave en de zorgtoeslag, zodat niet wordt voldaan aan artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet.
3. De Raad onderschrijft het oordeel van de rechtbank en de overwegingen waarop dat oordeel berust. De rechtbank heeft in zijn uitspraak terecht overwogen dat de voorlopige belastingteruggave behoort tot de middelen die voor de bijstandverlening in aanmerking moeten worden genomen. De Raad heeft dat al meermaals in uitspraken bevestigd, zoals recent nog in de uitspraak van 5 maart 2019, ECLI:NL:CRVB:2019:743, te vinden op www.rechtspraak.nl. Het college heeft dan ook terecht de voorlopige belastingteruggave als inkomsten in mindering gebracht op de woonkostentoeslag.
4. Het gaat in dit geding niet om de algemene bijstand voor de kosten van levensonderhoud maar om een besluit over het toekennen van bijzondere bijstand voor woonkosten. Voor het standpunt van appellant, dat al zijn individuele kosten van het bestaan moeten worden betrokken bij de berekening van de hoogte van de woonkostentoeslag, bestaat geen grond. Artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet ziet niet op de algemene bijstand maar op bijzondere bijstand. Het college heeft zijn beleid over de toekenning van bijzondere bijstand neergelegd in de Richtlijnen bijzondere bijstand gemeente Utrecht 2016 (Richtlijnen). In artikel 8, vierde lid onder b, van deze Richtlijnen is neergelegd wat onder woonkosten van de eigen woning moet worden verstaan. Het gaat hierbij kortgezegd om de maandelijkse hypotheekrente, de in verband met het eigendom van de woning te betalen zakelijke lasten en een bedrag voor onderhoud. Uit de door het college opgestelde berekening blijkt dat het college deze posten heeft betrokken. Appellant heeft de berekening op zichzelf ook niet betwist. Voor het betrekken van andere (individuele) kosten van bestaan bestaat in het kader van het vaststellen van bijzondere bijstand voor woonkosten in dit geval geen ruimte.
5. Dat appellant met de aan hem verleende algemene bijstand, de woonkostentoeslag, de voorlopige belastingteruggave en de zorgtoeslag niet uitkomt, betekent niet dat de berekening van de woonkostentoeslag onjuist is. Zoals hiervoor uiteengezet, heeft het college de hoogte van de woonkostentoeslag overeenkomstig artikel 35, eerste lid, van de Participatiewet, de vaste rechtspraak van de Raad en het beleid zoals neergelegd in de Richtlijnen berekend. Niet is gebleken dat deze berekening onjuist is.
6. Het hoger beroep slaagt dus niet en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd. Gelet hierop bestaat voor een veroordeling tot schadevergoeding geen grond en behoeven de overige door appellant geformuleerde eisen geen bespreking.
7. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.
Waarvan proces-verbaal.
De griffier Het lid van de enkelvoudige kamer
(getekend) Y. Itkal (getekend) A. Stehouwer