ECLI:NL:CRVB:2019:1387

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
24 april 2019
Publicatiedatum
24 april 2019
Zaaknummer
16/2345 WWAJ
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Schadevergoedingsuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep ingetrokken na tegemoetkoming door Uwv in schadevergoeding

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 april 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de erven en/of rechtverkrijgenden van [naam] tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het hoger beroep werd ingetrokken omdat het Uwv met een gewijzigde beslissing op bezwaar van 12 november 2018 volledig tegemoetgekomen was aan de bezwaren van de appellanten. De kosten van de bezwaarfase en de proceskosten in eerste aanleg waren al vergoed, maar de Raad moest nog oordelen over de kosten die in hoger beroep waren gemaakt, waaronder de vergoeding voor rechtsbijstand en reiskosten, alsook de wettelijke rente over de na te betalen uitkering.

De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv reeds had besloten tot vergoeding van de gemaakte kosten in de bezwaarfase en dat de rechtbank al een veroordeling in de proceskosten in eerste aanleg had uitgesproken. De Raad heeft het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de kosten die redelijkerwijs zijn gemaakt in verband met de behandeling van het hoger beroep, begroot op € 1.280,- voor verleende rechtsbijstand en € 20,00 voor reiskosten. Daarnaast is het verzoek om vergoeding van de wettelijke rente over de na te betalen uitkering toegewezen, met verwijzing naar een eerdere uitspraak van de Raad.

De beslissing van de Raad houdt in dat het Uwv wordt veroordeeld tot vergoeding van de wettelijke rente en de kosten tot een totaalbedrag van € 1.300,-. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

Datum uitspraak: 24 april 2019
16/2345 WWAJ, 18/5917 WWAJ
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak als bedoeld in de artikelen 8:75a, 8:88 en 8:108 van de Algemene wet bestuursrecht in verband met het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van
4 maart 2016, 14/1577 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
Partijen:
de erven en/of rechtverkrijgenden van [naam], laatstelijk gewoond hebbende te
[woonplaats] (appellanten)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)

PROCESVERLOOP

Namens [naam] heeft mr. M.J. Hüsen, advocaat, hoger beroep ingesteld. [naam] is op [datum in] 2018 overleden.
Het Uwv heeft op 12 november 2018 een gewijzigde beslissing op bezwaar genomen.
Per faxbericht van 11 januari 2019 heeft mr. Hüsen namens appellanten het hoger beroep ingetrokken en gelijktijdig aan de Raad verzocht het Uwv te veroordelen in de proceskosten, en tot vergoeding van het griffierecht en de geleden schade, bestaande uit wettelijke rente over de na te betalen uitkeringen.
Het Uwv heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid een verweerschrift in te dienen.
Onder toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is het onderzoek ter zitting achterwege gelaten. Vervolgens is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

Artikel 8:75a, eerste lid, eerste volzin, van de Awb bepaalt dat in geval van intrekking van het beroep omdat het bestuursorgaan geheel of gedeeltelijk aan de indiener van het beroepschrift is tegemoetgekomen, het bestuursorgaan op verzoek van de indiener bij afzonderlijke uitspraak met toepassing van artikel 8:75 van de Awb in de kosten kan worden veroordeeld. Ingevolge artikel 8:108, eerste lid, van de Awb is deze bepaling van overeenkomstige toepassing op het hoger beroep.
Op grond van artikel 8:88, aanhef en onder a, van de Awb is de bestuursrechter bevoegd op verzoek van een belanghebbende een bestuursorgaan te veroordelen tot vergoeding van de schade die de belanghebbende lijdt of zal lijden als gevolg van een onrechtmatig besluit.
Namens appellanten is het hoger beroep ingetrokken omdat het Uwv met de gewijzigde beslissing op bezwaar van 12 november 2018 geheel aan de bezwaren is tegemoetgekomen.
Aangezien het Uwv reeds heeft besloten tot vergoeding van de gemaakte kosten in de bezwaarfase en de rechtbank al een veroordeling in de proceskosten in eerste aanleg heeft uitgesproken, staan voor de Raad nog slechts ter beoordeling de in hoger beroep gemaakte kosten.
De Raad ziet aanleiding om het Uwv te veroordelen in de kosten die in verband met de behandeling van het hoger beroep redelijkerwijs zijn gemaakt. De proceskosten worden, ingevolge het Besluit proceskosten bestuursrecht, begroot op € 1.280,- in hoger beroep voor verleende rechtsbijstand.
De reiskosten die zijn gemaakt voor het bijwonen van de zitting bij de Raad, komen tot een bedrag van € 20,00 (openbaar vervoer 2e klas) voor vergoeding in aanmerking.
Het verzoek van de gemachtigde van appellanten om het Uwv te veroordelen tot vergoeding van de wettelijke rente over de na te betalen uitkering wordt toegewezen. Voor de wijze waarop het Uwv de rente dient te berekenen wordt verwezen naar de uitspraak van
25 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958.
Voor een vergoeding van het betaalde griffierecht kunnen appellanten zich rechtstreeks tot het Uwv wenden.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- veroordeelt het Uwv tot vergoeding van de wettelijke rente als hiervoor aangegeven;
- veroordeelt het Uwv in de kosten tot een bedrag van € 1.300,-.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van L.R. Carlier als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 24 april 2019.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) L.R. Carlier

KS