Uitspraak
4 maart 2016, 14/1577 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade
[woonplaats] (appellanten)
PROCESVERLOOP
OVERWEGINGEN
25 januari 2012, ECLI:NL:CRVB:2012:BV1958.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 24 april 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van de erven en/of rechtverkrijgenden van [naam] tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Het hoger beroep werd ingetrokken omdat het Uwv met een gewijzigde beslissing op bezwaar van 12 november 2018 volledig tegemoetgekomen was aan de bezwaren van de appellanten. De kosten van de bezwaarfase en de proceskosten in eerste aanleg waren al vergoed, maar de Raad moest nog oordelen over de kosten die in hoger beroep waren gemaakt, waaronder de vergoeding voor rechtsbijstand en reiskosten, alsook de wettelijke rente over de na te betalen uitkering.
De Raad heeft vastgesteld dat het Uwv reeds had besloten tot vergoeding van de gemaakte kosten in de bezwaarfase en dat de rechtbank al een veroordeling in de proceskosten in eerste aanleg had uitgesproken. De Raad heeft het Uwv veroordeeld tot vergoeding van de kosten die redelijkerwijs zijn gemaakt in verband met de behandeling van het hoger beroep, begroot op € 1.280,- voor verleende rechtsbijstand en € 20,00 voor reiskosten. Daarnaast is het verzoek om vergoeding van de wettelijke rente over de na te betalen uitkering toegewezen, met verwijzing naar een eerdere uitspraak van de Raad.
De beslissing van de Raad houdt in dat het Uwv wordt veroordeeld tot vergoeding van de wettelijke rente en de kosten tot een totaalbedrag van € 1.300,-. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.