ECLI:NL:CRVB:2019:1385
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekken en terugvorderen van bijstand zonder schending van de inlichtingenverplichting
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De zaak betreft de intrekking en terugvordering van bijstand die ten onrechte was verleend aan betrokkenen, een stel dat bijstand aanvroeg op basis van de Participatiewet (PW). De rechtbank had eerder geoordeeld dat de terugvordering niet in redelijkheid was toegepast, omdat betrokkenen alle gevraagde informatie hadden verstrekt en niet redelijkerwijs konden begrijpen dat er een fout was gemaakt bij de afhandeling van hun aanvraag.
De Raad heeft echter geoordeeld dat de rechtbank ten onrechte de terugvordering had beoordeeld op basis van artikel 58, tweede lid, aanhef en onder e, van de PW, terwijl de terugvordering juist was gebaseerd op artikel 58, tweede lid, aanhef en onder a, van de PW. De Raad heeft vastgesteld dat betrokkenen in de periode van 1 mei 2016 tot en met 30 september 2016 ten onrechte bijstand hebben ontvangen, omdat de inkomsten van betrokkene 2 uit arbeid en studiefinanciering de voor hen geldende gehuwdennorm overschreden.
De Raad heeft ook overwogen dat het beleid van de gemeente, dat in dergelijke gevallen altijd tot terugvordering overgaat, niet de grenzen van een redelijke beleidsbepaling te buiten gaat. Betrokkenen hebben geprobeerd een beroep te doen op dringende redenen om van terugvordering af te zien, maar de Raad oordeelde dat de aangevoerde redenen niet voldoende waren om van terugvordering af te zien. De Raad heeft het hoger beroep van het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam gegrond verklaard, de eerdere uitspraak van de rechtbank vernietigd en het beroep van betrokkenen ongegrond verklaard.