ECLI:NL:CRVB:2019:137
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de terugvordering van persoonsgebonden budgetten door het zorgkantoor wegens niet-naleving van administratieve verplichtingen
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 16 januari 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De appellant, vertegenwoordigd door zijn advocaat mr. J.J. Achterveld, had hoger beroep ingesteld tegen het besluit van Zorgkantoor Friesland B.V. dat de persoonsgebonden budgetten (pgb's) voor de jaren 2013 en 2014 lager had vastgesteld en een terugvordering had gedaan van eerder betaalde bedragen. De rechtbank had het beroep van de appellant ongegrond verklaard, omdat de zorg die door de appellant was ingediend niet als AWBZ-zorg werd erkend en de appellant niet had voldaan aan de administratieve verplichtingen zoals vastgelegd in artikel 2.6.9 van de Regeling subsidies AWBZ (Rsa).
De Raad oordeelde dat de appellant niet voldoende aannemelijk had gemaakt dat de zorg daadwerkelijk was verleend en dat hij niet had voldaan aan de administratieve eisen die aan het ontvangen van pgb's zijn verbonden. De Raad bevestigde dat het zorgkantoor bevoegd was om de pgb's lager vast te stellen en de onverschuldigd betaalde voorschotten terug te vorderen. De Raad benadrukte dat de verantwoordelijkheid voor de verantwoording van de besteding van het pgb bij de verzekerde ligt, ook al was het beheer van het pgb door de moeder van de appellant uitgevoerd. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.