ECLI:NL:CRVB:2019:1367
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de geschiktheid voor WIA-uitkering en medische beoordeling
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere beslissing van de rechtbank Rotterdam. Appellante, die zich per 31 december 2010 ziek had gemeld, had een loongerelateerde WGA-uitkering ontvangen, maar na een verslechtering van haar gezondheid in 2015 werd deze omgezet naar een WGA-vervolguitkering. Het Uwv had de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 35 tot 45% en later op 55 tot 65%. De rechtbank had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard, waarbij zij oordeelde dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om te twijfelen aan de medische en arbeidskundige beoordeling.
In hoger beroep herhaalde appellante haar beroepsgronden en voegde zij nieuwe medische informatie toe van haar internist-endocrinoloog en reumatoloog. De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de gronden in essentie een herhaling waren van wat eerder was aangevoerd. De Raad onderschreef de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 21 april 2015 voldoende rekening was gehouden met de verminderde belastbaarheid van appellante door haar fysieke klachten, waaronder handartrose en fibromyalgie. De Raad oordeelde dat er geen nieuwe gezichtspunten waren die de eerdere conclusies konden ondermijnen en bevestigde de uitspraak van de rechtbank.
De Centrale Raad van Beroep concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak moest worden bevestigd. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.