Uitspraak
17.3049 WIA, 17/5434 WIA
OVERWEGINGEN
.
.Deze verzekeringsarts heeft in een rapport van 7 januari 2016 vermeld dat de SLE in remissie is en dat appellant gewrichtsklachten en vermoeidheidsklachten heeft. De verzekeringsarts acht appellant aangewezen op licht fysieke arbeid zonder veelvuldige deadlines met een arbeidsduur van maximaal zes uur per dag.
5 augustus 2016 vermeld dat door de gewijzigde FML twee van de door de primaire arbeidsdeskundige geselecteerde functies moeten vervallen. Op basis van de nieuwe selectie wordt de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant 37,95%.
9 december 2016 en 13 januari 2017 heeft vermeld over het NPO, onvoldoende gemotiveerd waarom hij een deel van de conclusies uit het verrichte NPO heeft overgenomen, maar een ander deel niet wegens het ontbreken van validiteitstesten. De rechtbank heeft bestreden besluit 1 om die reden vernietigd. De rechtbank heeft geen reden gezien voor de conclusie dat anderszins extra of verdergaande beperkingen nodig zijn, waaronder een urenbeperking.
28 oktober 2014. De functies zijn volgens appellant niet geschikt omdat de FML niet juist is.
7 januari 2016 is bij ‘Onderzoeksbevindingen’, onder ‘Lichamelijk onderzoek’ bij ‘Bovenste extremiteiten’ vermeld:“Aan schouders, ellebogen, polsen en handen geen afwijkingen, geen bewegingsbeperkingen”. Onder ‘Beschouwing’ is vermeld: “Hij is rechtshandig. Handfunctie (bolgreep, sleutelgreep) is intact”. Gelet hierop heeft de rechtbank er met de verzekeringsarts bezwaar en beroep vanuit mogen gaan dat de knijp- en grijpkracht van appellant is onderzocht. In de medische informatie die is ingebracht is vermeld dat appellant pijn- en spierklachten heeft, maar uit deze informatie kan niet worden afgeleid dat er problemen zijn wat betreft hand- en vingergebruik. Verder heeft de verzekeringsarts rekening gehouden met de vermoeidheid van appellant door een arbeidsduurbeperking aan te nemen bij licht fysieke arbeid. In de brief van de behandelend internist van 28 oktober 2014 wordt in zijn algemeenheid gesteld dat een chronische vermoeidheid ondanks een biochemische remissie vaak langdurig blijft aanhouden. Op grond hiervan kan niet worden geconcludeerd dat onvoldoende rekening is gehouden met appellants vermoeidheid.
.De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft in het rapport van 9 juni 2017 onder meer te kennen gegeven dat met het vertraagd tempo van informatieverwerking rekening is gehouden doordat appellant aangewezen is op vaste, bekende werkwijzen, een voorspelbare werksituatie, werk zonder veelvuldige onderbrekingen en zonder hoog handelingstempo. Daarnaast is appellant beperkt wat betreft het verdelen en vasthouden van de aandacht. In routinematig werk waarin rekening wordt gehouden met een beperking wat betreft herinneren wordt volgens de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldaan aan beperkingen van het korte termijn en werkgeheugen. Er zijn geen aanwijzingen dat hiermee te weinig recht wordt gedaan aan de in de brief van geheugenpoli vermelde conclusies, dan wel dat deze conclusies niet juist zijn vertaald. Weliswaar is in de brief van de neurologen vermeld dat zijn concentratie zeer beperkt is, maar daaruit vloeit nog niet voort dat hij verdergaand beperkt is dan aangenomen in de FML. Appellant heeft geen onderbouwing voor verdergaande cognitieve beperkingen geleverd. Dat te weinig rekening is gehouden met de longklachten van appellant is evenmin onderbouwd met nadere informatie.