ECLI:NL:CRVB:2019:1344
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Weigering van uitkering op grond van de Wet WIA en geschiktheid van geselecteerde functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 18 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellant, die op 28 mei 2013 uitviel voor zijn werk als chauffeur/bezorger vanwege schouderklachten, had een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen aangevraagd. Het Uwv weigerde deze uitkering, omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank verklaarde het beroep van appellant tegen deze beslissing ongegrond, wat leidde tot het hoger beroep.
De Raad oordeelde dat het medisch onderzoek door de verzekeringsartsen van het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat er geen reden was om aan te nemen dat de beperkingen van appellant waren onderschat. De rechtbank had terecht vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende gemotiveerd had aangegeven dat de informatie van de reumatoloog geen aanleiding gaf om zwaardere beperkingen aan te nemen. De Raad volgde de overwegingen van de rechtbank en concludeerde dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt waren voor appellant. Het hoger beroep van appellant werd dan ook afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.
De Raad zag geen aanleiding om een onafhankelijk deskundige te benoemen, aangezien de door appellant overgelegde informatie van zijn reumatoloog niet leidde tot een ander oordeel. De Raad concludeerde dat er geen objectieve stoornissen waren vastgesteld die de geschiktheid van appellant voor de geselecteerde functies in twijfel trokken. De uitspraak werd gedaan door E.W. Akkerman, in tegenwoordigheid van griffier C.I. Heijkoop, en werd openbaar uitgesproken op 18 april 2019.