ECLI:NL:CRVB:2019:1341
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake wijziging subsidievaststelling AWBZ en terugvordering pgb
In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland, die het beroep van de erven van betrokkene niet-ontvankelijk had verklaard. De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de rechtbank ten onrechte heeft vastgesteld dat de echtgenoot van betrokkene geen erfgenaam is. Dit oordeel is van belang omdat het de ontvankelijkheid van het beroep beïnvloedt. De Raad heeft vastgesteld dat er voldoende bewijs is dat de echtgenoot wel degelijk erfgenaam is, wat betekent dat het hoger beroep slaagt en de eerdere uitspraak van de rechtbank wordt vernietigd.
De zaak betreft de wijziging van de subsidievaststelling voor het jaar 2010 ten nadele van betrokkene, die is overleden. Het zorgkantoor had eerder een persoonsgebonden budget (pgb) verleend, maar na onderzoek concludeerde het zorgkantoor dat de zorgverleners in 2010 niet de AWBZ-zorg hebben verleend die was verantwoord. De Raad oordeelt dat de subsidievaststelling kennelijk onjuist was en dat betrokkene dit wist of behoorde te weten. Hierdoor was het zorgkantoor bevoegd om de subsidievaststelling te wijzigen.
De Raad heeft zelf in de zaak voorzien en het pgb voor 2010 vastgesteld op € 6.316,40, met een terugvordering van € 36.872,94. Tevens is het zorgkantoor veroordeeld in de proceskosten van appellanten, die zijn begroot op € 3.072,-. De uitspraak is gedaan op 3 april 2019 en is openbaar uitgesproken.