ECLI:NL:CRVB:2019:1334

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 april 2019
Publicatiedatum
17 april 2019
Zaaknummer
18-1080 WMO 15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake afwijzing aanvraag Wmo-voorzieningen, waaronder toilet op de eerste verdieping en taxipas voor begeleider

Op 17 april 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland. De zaak betreft een appellante, geboren in 1927, die bij het college van burgemeester en wethouders van Hilversum diverse maatwerkvoorzieningen heeft aangevraagd op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015). De aanvragen omvatten onder andere een toilet op de eerste verdieping en een taxipas voor een begeleider. Het college heeft deze aanvragen afgewezen, stellende dat een toiletstoel de goedkoopst compenserende voorziening is en dat er geen medische noodzaak was voor de taxipas.

De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, wat leidde tot het hoger beroep. De Raad heeft vastgesteld dat het college zich bij de afwijzing heeft gebaseerd op een zorgvuldig en objectief uitgevoerd onderzoek, inclusief een advies van de MO-zaak. De Raad oordeelt dat appellante niet heeft aangetoond dat haar dochter niet in staat is om de toiletemmer te legen en dat de afwijzing van de aanvragen terecht was. De Raad bevestigt de uitspraak van de rechtbank en concludeert dat er geen aanleiding is voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

18.1080 WMO15

Datum uitspraak: 17 april 2019
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 11 januari 2018, 17/2529 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
het college van burgemeester en wethouders van Hilversum (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P.J.Ph. Dietz de Loos, advocaat, hoger beroep ingesteld en nadere stukken ingediend.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 23 januari 2019. Appellante heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. Dietz de Loos. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door M. Roodhorst.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellante, geboren in 1927, woont bij haar dochter in een eengezinswoning. Appellante heeft bij het college op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) diverse maatwerkvoorzieningen aangevraagd, waaronder een toilet op de eerste verdieping en, in aanvulling op een reeds aan haar verstrekte taxipas, een taxipas voor een begeleider.
1.2.
Bij besluiten van 26 september 2016, na bezwaar gehandhaafd bij besluit van
18 mei 2017 (bestreden besluit), heeft het college, voor zover hier nog relevant, de aanvraag van een toilet op de eerste verdieping en een taxipas voor een begeleider afgewezen. Het college heeft zich hierbij gebaseerd op een door het college ingewonnen advies van de MO‑zaak van 19 september 2016. Het bestreden besluit berust op het standpunt dat een toiletstoel op de eerste verdieping voor appellante de goedkoopst compenserende voorziening is. Dat haar dochter vanwege lichamelijke klachten niet in staat zou zijn om de emmer van de toiletstoel (toiletemmer) de trap af te dragen en deze te legen, blijkt niet uit de voorhanden zijnde gegevens. Verder zijn er geen objectieve medische redenen om een taxipas voor een begeleider te verstrekken.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Daartoe heeft zij overwogen dat het college zich bij zijn besluitvorming heeft mogen baseren op het advies van de MO-zaak. De MO-zaak heeft zorgvuldig onderzoek verricht. Van appellante kan worden gevergd dat zij ’s nachts gebruik maakt van een toiletstoel en van haar dochter mag worden verlangd dat zij de toiletemmer leegt en schoonmaakt. Dat appellante wegens evenwichtsstoornissen geen gebruik kan maken van een toiletstoel en dat haar dochter niet in staat zou zijn om de toiletemmer leeg en schoon te maken, heeft zij niet onderbouwd. Nu de toiletstoel de goedkoopst compenserende voorziening is, heeft het college de aanvraag om een toilet op de eerste verdieping kunnen afwijzen. Het college heeft ook de aanvraag om een taxipas voor een begeleider kunnen afwijzen, omdat uit het MO-advies blijkt dat appellante geen medisch noodzakelijke begeleiding tijdens het vervoer behoeft. Deze taxipas is niet bedoeld voor mensen die hulp nodig hebben bij het in- en uitstappen, de Nederlandse taal niet spreken of de weg niet kennen.
3. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd, kort gezegd, dat de afwijzing van haar aanvragen niet berust op een zorgvuldig medisch onderzoek. Zo is nagelaten haar cognitieve toestand te onderzoeken. Verder handhaaft appellante haar standpunt dat een toiletstoel geen compenserende voorziening is, omdat niet van haar dochter kan worden gevergd dat zij de toiletemmer leegt en reinigt.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het betoog van appellante dat aan het bestreden besluit geen zorgvuldig onderzoek ten grondslag ligt, slaagt niet. Het advies van de MO-zaak berust op onder meer een huisbezoek en advies van een arts. Het is op objectieve wijze, inzichtelijk en concludent onderbouwd. Na het eerste huisbezoek heeft nog een tweede huisbezoek door onder meer een Wmo-consulent en een ergotherapeut plaatsgevonden. De omstandigheid dat tijdens de huisbezoeken vanwege een taalbarrière niet met appellante zelf is gesproken, maar enkel met haar dochter, betekent niet dat het onderzoek niet zorgvuldig is geweest. Op basis van het MO-advies en de nadere gegevens verkregen tijdens het tweede huisbezoek heeft het college zich een voldoende duidelijk beeld kunnen vormen van de beperkingen van appellante. Niet is gebleken dat de beperkingen van appellante zijn onderschat.
4.2.
Appellante heeft niet in aanmerking willen komen voor een toiletstoel. Zij heeft echter niet met objectieve gegevens aannemelijk gemaakt dat haar dochter wegens lichamelijke klachten niet in staat is om de toiletemmer te legen en te reinigen. De enkele ontkenning door de dochter dat zij daartoe niet in staat is, is onvoldoende. Daarbij komt dat de dochter heeft geweigerd om medewerking te verlenen aan een onderzoek naar haar gezondheidssituatie. Dit komt voor rekening en risico van appellante. Van de dochter mag worden gevergd dat zij de desbetreffende taken als gebruikelijke hulp verricht. Deze taken overstijgen niet de van een inwonend, volwassen kind te verwachten gebruikelijke hulp. Niet is komen vast te staan dat het legen en reinigen van de toiletemmer feitelijk niet mogelijk is. Weliswaar heeft appellante aangevoerd dat op de begane grond geen gelegenheid is om de toiletemmer schoon te maken, maar zij heeft onvoldoende weersproken dat de toiletemmer kan worden gereinigd op de eerste verdieping. Appellante heeft haar stelling dat de trap te smal is om met de emmer naar beneden te gaan niet met concrete feiten onderbouwd, zodat daaraan voorbij wordt gegaan. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het college de aanvraag om een toilet op de eerste verdieping terecht heeft afgewezen op de grond dat een toiletstoel de goedkoopst compenserende voorziening is.
4.3.
Ter zitting is verduidelijkt dat de aanvraag voor een taxipas voor een begeleider ziet op een pas die het de dochter mogelijk moet maken om appellante tijdens een taxirit te begeleiden. Uit het advies van de MO-zaak volgt dat er geen medische noodzaak bestaat om appellante tijdens een taxirit te begeleiden. Appellante heeft geen (medische) stukken overgelegd waaruit het tegendeel blijkt. Met de rechtbank is de Raad van oordeel dat het college de aanvraag om een taxipas voor begeleiding terecht heeft afgewezen.
4.4.
Uit wat is overwogen onder 4.1 tot en met 4.3 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door N.R. Docter als voorzitter en R.M. van Male en
J.A.M. van den Berk als leden, in tegenwoordigheid van R.H. Budde als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 april 2019.
(getekend) N.R. Docter
De griffier is verhinderd te ondertekenen.

OS