ECLI:NL:CRVB:2019:1333

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 april 2019
Publicatiedatum
17 april 2019
Zaaknummer
17-4982 BABW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de aanvraag voor een gehandicaptenparkeerkaart en de medische adviezen van de GGD

Op 17 april 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep betreffende de aanvraag van appellant voor een gehandicaptenparkeerkaart (GPK). Appellant had op 24 april 2015 een aanvraag ingediend bij het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam, welke op 16 oktober 2015 werd afgewezen. De afwijzing was gebaseerd op medische adviezen van de GGD, waaruit bleek dat appellant, met gebruik van loophulpmiddelen, in staat was om meer dan 100 meter aaneengesloten te lopen. Appellant maakte bezwaar tegen deze afwijzing, maar het college verklaarde het bezwaar ongegrond in een besluit van 9 augustus 2016. De rechtbank Amsterdam bevestigde deze beslissing in een uitspraak van 30 mei 2017.

In hoger beroep voerde appellant aan dat hij niet in staat is om 100 meter aaneengesloten te lopen vanwege een loopbeperking. De Raad oordeelde dat de medische adviezen van de GGD zorgvuldig tot stand waren gekomen en dat appellant geen nieuwe medische informatie had ingediend die de eerdere adviezen zou kunnen weerleggen. De Raad concludeerde dat appellant niet voldeed aan de voorwaarden voor het verkrijgen van een GPK, zoals vastgesteld in de Regeling gehandicaptenparkeerkaart. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en stelde dat appellant een nieuwe aanvraag kan indienen als zijn situatie verandert.

De uitspraak benadrukt het belang van medische adviezen in de beoordeling van aanvragen voor een gehandicaptenparkeerkaart en de criteria die daarbij gelden. De Raad heeft geen aanleiding gezien om de conclusies van de GGD in twijfel te trekken, en bevestigde dat de eerdere afwijzing van de aanvraag terecht was.

Uitspraak

17.4982 BABW

Datum uitspraak: 17 april 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 30 mei 2017, 16/6005 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Amsterdam (college) als rechtsopvolger van het algemeen bestuur van de bestuurscommissie van stadsdeel West van de gemeente Amsterdam (algemeen bestuur)
PROCESVERLOOP
Waar hierna over “college” wordt gesproken, wordt tevens het “algemeen bestuur” bedoeld.
Namens appellant heeft mr. C.A. Madern, advocaat, hoger beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling).
De Afdeling heeft het hoger beroep doorgezonden naar de Raad.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2019. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Madern en E. Battaloglu als tolk. Het college is vertegenwoordigd door mr. S. Ramcharan.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant heeft op 24 april 2015 bij het college een aanvraag ingediend voor een gehandicaptenparkeerkaart (GPK), type bestuurder en passagier.
1.2.
Het college heeft in een besluit van 16 oktober 2015 de aanvraag van appellant afgewezen. Hierbij heeft het college verwezen naar de medische adviezen van de GGD van 16 juni 2015 en van 5 oktober 2015. Volgens de medisch adviseur kan appellant zonder hulp van anderen, met de gebruikelijke loophulpmiddelen, redelijkerwijs een langere afstand dan 100 meter aaneengesloten lopen. Verder is hij niet van deur tot deur afhankelijk van de ondersteuning van een ander. Het door appellant overgelegde advies van de MOzaak van 18 juni 2015 geeft geen aanleiding er anders naar te kijken. De MO‑zaak is in dat advies ook tot de conclusie gekomen dat appellant met krukken meer dan 100 meter aaneengesloten kan lopen. Op 4 februari 2016 en 28 juli 2016 heeft de medisch adviseur van de GGD nogmaals medische adviezen uitgebracht, waarin is geconcludeerd dat de door appellant overgelegde gegevens geen aanleiding geven om de eerdere adviezen te wijzigen. Appellant heeft bezwaar gemaakt tegen het besluit van 16 oktober 2015.
1.3.
Het college heeft dat bezwaar ongegrond verklaard in een besluit van 9 augustus 2016 (bestreden besluit). Daaraan heeft het college ten grondslag gelegd dat de GGD een zorgvuldig onderzoek heeft verricht en dat de adviezen inzichtelijk zijn. Uit deze adviezen blijkt dat appellant meer dan 100 meter aaneengesloten kan lopen en dat hij niet continu afhankelijk is van de bestuurder bij het lopen buitenshuis. Dit betekent dat appellant niet voldoet aan de voorwaarden om in aanmerking te komen voor een GPK. Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Daartoe heeft de rechtbank het volgende overwogen. De medisch adviseur van de GGD heeft, in de onder 1.2 genoemde medische adviezen en in het aanvullend medisch advies van 17 januari 2017, de door appellant ingebrachte medische stukken in zijn beoordeling betrokken en geconcludeerd dat appellant, eventueel met gebruik van loophulpmiddelen, in staat wordt geacht minimaal 100 meter te kunnen lopen. Appellant heeft geen medische informatie ingebracht op grond waarvan kan worden getwijfeld aan de juistheid van de adviezen van de GGD.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat hij in aanmerking moet komen voor een GPK, omdat hij een loopbeperking heeft waardoor hij niet in staat is om 100 meter aaneengesloten te lopen. Appellant heeft hierbij gewezen op het advies van de MO‑zaak van 18 juni 2015, op de verklaring van de fysiotherapeut van 17 maart 2016 en op de omstandigheid dat hij in Turkije in het ziekenhuis is opgenomen met pijn op de borst.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Ingevolge artikel 49, eerste lid, van het Besluit administratieve bepalingen inzake het wegverkeer kan aan een gehandicapte, overeenkomstig de bij ministeriële regeling gestelde criteria, door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente waar hij als ingezetene is ingeschreven in de basisadministratie persoonsgegevens, een gehandicaptenparkeerkaart worden verstrekt.
4.2.
Deze regeling is de Regeling gehandicaptenparkeerkaart (Regeling). Ingevolge artikel 1, eerste lid, van de Regeling kunnen, voor zover van belang, voor een gehandicaptenparkeerkaart in aanmerking komen:
a. bestuurders van motorvoertuigen op meer dan twee wielen en van brommobielen, die ten gevolge van een aandoening of gebrek een aantoonbare loopbeperking hebben van langdurige aard, waardoor zij – met de gebruikelijke loophulpmiddelen – in redelijkheid niet in staat zijn zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen;
b. passagiers van motorvoertuigen op meer dan twee wielen en van brommobielen, die ten gevolge van een aandoening of gebrek een aantoonbare loopbeperking hebben van langdurige aard, waardoor zij – met de gebruikelijke loophulpmiddelen – in redelijkheid niet in staat zijn zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te voet te overbruggen en die voor het vervoer van deur tot deur continu afhankelijk zijn van de hulp van de bestuurder.
4.3.
Tussen partijen is in geschil of appellant voldoet aan de voorwaarde dat hij – met de gebruikelijke loophulpmiddelen – in redelijkheid niet in staat is zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te lopen.
4.4.
In wat appellant heeft aangevoerd ziet de Raad geen aanleiding om te concluderen dat de medische adviezen van de GGD onzorgvuldig tot stand zijn gekomen. De medisch adviseur van de GGD heeft zich gebaseerd op mondeling verstrekte gegevens, observatie van het looppatroon, kennis van het betrokken ziektepatroon en recente medische informatie van de orthopeed. Daarnaast heeft de medisch adviseur in de nadere adviezen gereageerd op de door appellant overgelegde stukken en gemotiveerd waarom deze stukken niet leiden tot een andere conclusie.
4.5.
Wat appellant heeft aangevoerd leidt niet tot het oordeel dat de conclusie van de medisch adviseur van de GGD onjuist is. Uit de verklaring van de fysiotherapeut, dat de situatie van appellant de laatste jaren niet is verbeterd, blijkt niet dat appellant niet in staat is om zelfstandig – met de gebruikelijke loophulpmiddelen – een afstand van 100 meter aan een stuk te lopen. Dit blijkt ook niet uit de stelling dat hij (ondanks de geplaatste stents) pijn op de borst ervaart.
4.6.
Met de rechtbank is de Raad verder van oordeel dat ook uit het advies van de MO‑zaak van 18 juni 2015 niet blijkt dat appellant – met de gebruikelijke loophulpmiddelen – in redelijkheid niet in staat is om zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te lopen. Uit dit advies blijkt alleen dat hij met krukken niet meer dan 500 meter kan lopen. De omstandigheid dat het college op basis van dat advies een driewielfiets aan appellant heeft verstrekt, leidt niet tot een ander oordeel, nu daaraan andere voorwaarden worden gesteld. Waar bij een aanvraag om een GPK, gelet op het in 4.2 genoemde artikel 1, eerste lid, van de Regeling, wordt beoordeeld of de aanvrager mét gebruikelijke loophulpmiddelen in redelijkheid niet in staat is om zelfstandig een afstand van meer dan 100 meter aan een stuk te lopen, wordt deze voorwaarde namelijk niet gesteld bij een aanvraag om een driewielfiets.
4.7.
Zoals tijdens de zitting is besproken, kan appellant een nieuwe aanvraag om een GPK indienen, nu hij stelt dat zijn situatie is veranderd als gevolg van een recente operatie aan zijn knie. Het college zal dan een nieuwe beoordeling moeten (laten) verrichten op basis van de situatie op dat moment.
4.8.
Wat hiervoor is overwogen, betekent dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt daarom bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 april 2019.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) D.S. Barthel
lh