ECLI:NL:CRVB:2019:1329

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
17 april 2019
Publicatiedatum
17 april 2019
Zaaknummer
18-972 WMO 15
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag scootmobiel wegens gebrek aan medische noodzaak

Op 17 april 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in een hoger beroep tegen de afwijzing van een aanvraag voor een scootmobiel door het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De appellant, geboren in 1955, had zich op 23 januari 2017 gemeld voor een scootmobiel op basis van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) vanwege klachten aan zijn rug, benen en voeten, alsook stressklachten. Het college had de GGD Haaglanden ingeschakeld voor advies, waaruit bleek dat de appellant niet in wezenlijke mate beperkt was in zijn loopmogelijkheden. De medisch adviseur concludeerde dat er geen medische noodzaak was voor een scootmobiel en dat het gebruik ervan zelfs als invaliderend kon worden beschouwd.

De aanvraag werd op 15 juni 2017 afgewezen, en het bezwaar daartegen werd op 6 oktober 2017 ongegrond verklaard. De rechtbank Den Haag bevestigde deze beslissing in een eerdere uitspraak op 1 februari 2018. In hoger beroep voerde de appellant aan dat hij recht had op een scootmobiel vanwege zijn lichamelijke en psychische klachten en dat het medisch advies van de GGD niet aan de besluitvorming ten grondslag kon worden gelegd vanwege verouderde gegevens en een vermeende taalbarrière tijdens het onderzoek.

De Centrale Raad van Beroep oordeelde echter dat de rechtbank de beroepsgronden van de appellant adequaat had behandeld en dat er geen nieuwe of andere gronden waren aangevoerd die tot een ander oordeel hadden moeten leiden. De Raad bevestigde dat het college het advies van de GGD terecht had gevolgd en dat er geen reden was om aan de juistheid van het advies te twijfelen. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.

Uitspraak

18.972 WMO15

Datum uitspraak: 17 april 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
1 februari 2018, 17/7146 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Den Haag (college)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.P. de Witte, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek op de zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2019. Appellant en zijn gemachtigde zijn niet verschenen. Het college is vertegenwoordigd door M.J. Logan.

OVERWEGINGEN

1. De Raad gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Appellant, geboren in 1955, heeft klachten aan zijn rug, benen en voeten. Daarnaast ervaart hij stressklachten. Appellant heeft zich op 23 januari 2017 op grond van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) bij het college gemeld voor een scootmobiel.
1.2.
Naar aanleiding van deze melding heeft het college de GGD Haaglanden (GGD) verzocht te adviseren. De medisch adviseur van de GGD heeft appellant op een spreekuur gezien, lichamelijk onderzoek verricht, het looppatroon bestudeerd en medische informatie ingewonnen. In zijn advies van 25 april 2017 heeft de medisch adviseur geconcludeerd dat niet aannemelijk is dat appellant in wezenlijke mate in zijn loopmogelijkheden is beperkt.
Daarom bestaan er geen medische redenen om de noodzaak voor een scootmobiel aan te nemen. Een scootmobiel is vooralsnog invaliderend voor appellant. De medisch adviseur heeft hierbij betrokken dat geen duidelijke verklaring bestaat voor de klachten van appellant aan zijn onderbenen en voeten en dat uit medische stukken van 2015 is gebleken dat appellant na ongeveer 500 meter klachten krijgt. Daarnaast heeft appellant bij het onderzoek zelf verklaard dat hij zonder onderbreken ongeveer tien minuten kan lopen.
1.3.
Appellant heeft op 14 juni 2017 bij het college op grond van de Wmo 2015 een aanvraag om een scootmobiel gedaan.
1.4.
Het college heeft in een besluit van 15 juni 2017 de aanvraag afgewezen. Appellant heeft tegen dat besluit bezwaar gemaakt. In een besluit van 6 oktober 2017 (bestreden besluit) heeft het college dat bezwaar ongegrond verklaard. Het college heeft verwezen naar het medisch advies van de GGD van 25 april 2017. Appellant heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld bij de rechtbank.
2. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank is het medisch advies van de GGD van 25 april 2017 op objectieve wijze, inzichtelijk en zorgvuldig opgesteld en heeft het college zich op dit advies mogen baseren. Niet is gebleken dat de medisch adviseur zich hierbij heeft gebaseerd op verouderde medische informatie. Verder volgt uit het advies dat de zoon van appellant als tolk heeft opgetreden, zodat geen sprake is geweest van een situatie waarbij de medisch adviseur en appellant elkaar niet zouden hebben begrepen. Volgens de rechtbank heeft het college de aanvraag van appellant om een scootmobiel op goede gronden afgewezen. Uit het medisch advies blijkt dat geen medische noodzaak bestaat om appellant in aanmerking te brengen voor een scootmobiel.
Wat appellant heeft aangevoerd geeft geen aanleiding om aan het advies van de GGD te twijfelen.
3. Appellant heeft zich in hoger beroep op het standpunt gesteld dat hij in verband met zijn lichamelijke en psychische klachten in aanmerking moet komen voor een scootmobiel.
Het medisch advies van de GGD kan volgens appellant niet aan de besluitvorming ten grondslag worden gelegd, omdat de medisch adviseur zich heeft gebaseerd op verouderde medische gegevens. Daarnaast was tijdens het onderzoek sprake van een taalbarrière, nu appellant nauwelijks Nederlands spreekt en ook zijn zoon de Nederlandse taal onvoldoende beheerst om als tolk te kunnen optreden.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Appellant heeft in hoger beroep geen nieuwe of andere gronden naar voren gebracht of redenen vermeld waarom de rechtbank tot een ander oordeel had moeten komen. De rechtbank heeft deze beroepsgronden in de aangevallen uitspraak besproken en goed gemotiveerd waarom deze niet leiden tot een vernietiging van het bestreden besluit. De Raad verenigt zich met het oordeel van de rechtbank en onderschrijft de overwegingen waarop dat oordeel is gebaseerd. Daaraan voegt de Raad het volgende toe.
4.2.
Anders dan appellant heeft aangevoerd, blijkt niet dat tijdens het onderzoek sprake is geweest van een miscommunicatie als gevolg van een taalbarrière. Daar komt nog bij dat het advies van de medisch adviseur niet alleen is gebaseerd op de verklaringen van appellant, maar ook op lichamelijk onderzoek, bestudering van het looppatroon en van de beschikbare medische informatie, waaronder schriftelijke informatie van de huisarts. Dat de medisch adviseur onder meer informatie van medisch specialisten uit 2015 bij de beoordeling heeft betrokken is begrijpelijk, aangezien appellant daarna niet meer werd behandeld en er dus geen recentere informatie van een medisch specialist is.
4.3.
De conclusie is dan ook dat het college het advies van de GGD aan de besluitvorming ten grondslag kon leggen. Appellant heeft in beroep en in hoger beroep ook geen (medische) informatie overgelegd, die aanleiding geeft om te twijfelen aan het onderzoek en het medisch advies van de GGD.
4.4.
Wat hiervoor is overwogen betekent dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak wordt dan ook bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door A.J. Schaap, in tegenwoordigheid van D.S. Barthel als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 17 april 2019.
(getekend) A.J. Schaap
(getekend) D.S. Barthel
lh