ECLI:NL:CRVB:2019:1312

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 april 2019
Publicatiedatum
15 april 2019
Zaaknummer
17/5087 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de geschiktheid van functies voor appellant in het kader van de Ziektewet na eerstejaars ZW-beoordeling

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. Appellant, die als meubelspuiter werkzaam was, had zich op 29 juli 2015 ziek gemeld met rugklachten en diabetes mellitus type 2. Na een eerstejaars ZW-beoordeling door een verzekeringsarts, werd vastgesteld dat appellant niet in staat was zijn eigen werk te verrichten, maar dat hij in staat was om 69,75% van zijn maatmaninkomen te verdienen. Het Uwv besloot op 13 juni 2016 dat appellant geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn loon kon verdienen.

Appellant ging in beroep tegen dit besluit, maar de rechtbank verklaarde het beroep ongegrond. In hoger beroep voerde appellant aan dat de geselecteerde functies productiemedewerker industrie en wikkelaar, samensteller elektrotechnische apparatuur niet geschikt waren vanwege een ontoelaatbare overschrijding van zijn belastbaarheid. De Raad beoordeelde de geschiktheid van deze functies op basis van de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en concludeerde dat de functies in overeenstemming waren met de belastbaarheid van appellant. De Raad bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat het hoger beroep niet slaagde.

De uitspraak benadrukt de criteria voor het vaststellen van de geschiktheid van functies in het kader van de Ziektewet en de rol van verzekeringsgeneeskundige en arbeidskundige beoordelingen. De Raad oordeelde dat de functies productiemedewerker industrie en wikkelaar, samensteller elektrotechnische apparatuur medisch geschikt waren voor appellant, en dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.5087 ZW

Datum uitspraak: 4 april 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 30 mei 2017, 17/577 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. H. Akbaba, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben over en weer nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 7 maart 2019. Namens appellant is verschenen mr. Akbaba. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. F.A. Put.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als meubelspuiter. Op 29 juli 2015 heeft hij zich ziek gemeld met rugklachten. Appellant heeft daarnaast diabetes mellitus, type 2. Ten tijde van zijn ziekmelding ontving appellant een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Bij besluit van 8 september 2015 heeft het Uwv appellant met ingang van 1 september 2015 in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 19 mei 2016 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 19 mei 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd die appellant wel zou kunnen verrichten en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 69,75% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft vervolgens bij besluit van 13 juni 2016 vastgesteld dat appellant met ingang van 14 juli 2016 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd.
1.3.
Naar aanleiding van het door appellant tegen het besluit van 13 juni 2016 gemaakte bezwaar heeft een verzekeringsarts bezwaar en beroep appellant onderzocht op 20 september 2016. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft kennis genomen van de door appellant ingebrachte medische informatie en telefonisch overleg gehad met de huisarts van appellant. In zijn rapport van 19 december 2016 heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep vermeld dat – gelet op de suikerziekte, met onregelmatig optredende hypoglycaemieën en visusklachten – enige aanpassingen in de FML zijn aangewezen. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft beperkingen toegevoegd ten aanzien van zien, werken met huidcontact met zeer onhygiënisch of infectieus materiaal, fysieke piekbelasting en werktijden. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep aan de toelichting op item 1.9.9 (werk zonder verhoogd persoonlijk risico) toegevoegd dat appellant beperkt is ten aanzien van werken op ladders, hoogten, niet afgekapte machines en op water, en niet
’s nachts mag autorijden. Hij heeft deze aanvullende beperkingen in een FML van 19 december 2016 neergelegd. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft vervolgens twee van de aanvankelijk geselecteerde functies ongeschikt bevonden voor appellant en daarvoor in de plaats een nieuwe functie geselecteerd. In een rapport van 20 december 2016 heeft deze arbeidsdeskundige, op basis van de deels gewijzigde functieselectie, berekend dat appellant per 14 juli 2016 nog 72,56% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Bij besluit van 29 december 2016 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant tegen het besluit van 13 juni 2016 ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft de medische en arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat de geselecteerde functies productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) en wikkelaar, samensteller elektrotechnische apparatuur (SBC-code 267050) niet geschikt zijn in verband met een ontoelaatbare overschrijding van de belastbaarheid. Appellant is van mening dat beide functies een persoonlijk risico kennen in verband met het gebruik van een soldeerbout dan wel een handsnijmachine. Ter onderbouwing van zijn standpunt heeft appellant met betrekking tot genoemde functies recente formulieren ‘resultaten functiebeoordeling’ ingebracht. Ter zitting heeft appellant de beroepsgrond inzake beperkingen in verband met het gebruik van Tramadol en Amitryptiline ingetrokken.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
Tussen partijen is uitsluitend nog in geschil of de door de arbeidsdeskundige geselecteerde voorbeeldfuncties productiemedewerker industrie (SBC-code 111180) en wikkelaar, samensteller elektrotechnische apparatuur (SBC-code 267050) op 14 juli 2016 medisch geschikt waren voor appellant.
4.3.1.
De rechtbank heeft met juistheid geoordeeld dat de onder 4.2. genoemde functies in overeenstemming zijn met de belastbaarheid van appellant, zoals omschreven in de FML van 19 december 2016.
4.3.2.
Uit de beschrijving van de functie productiemedewerker industrie blijkt dat gebruik gemaakt moet worden van een volautomatische soldeermachine voor het solderen van componenten die die niet automatisch verwerkt kunnen worden. Dit maakt, inclusief controle, 10% van de taken uit. De arbeidskundige bezwaar en beroep heeft in een rapport van 25 februari 2019, onder verwijzing naar het rapport van 20 december 2016, toegelicht dat het hier gaat om een kleine soldeerbout, die de betrokkene zelf aan en uit zet en dat de kans op brandwonden bij gebruik volgens de instructies uiterst klein is. Dat bij deze functie na actualisatie in maart 2017 een belasting op verhoogd persoonlijk risico wordt gescoord, namelijk licht verbrandingsgevaar bij dagelijks werken met soldeerbout, acht de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geen reden om een dergelijk risico ook al op 14 juli 2016 ten aanzien van de voor appellant geselecteerde functie aan te nemen, nu blijkt dat de omvang van het solderen in maart 2017 een iets grotere omvang had, namelijk 15% van de taken en was omschreven als ‘controleren/handmatig solderen’. Verder heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep er terecht op gewezen dat een soldeerbout als hier aan de orde geen ‘niet afgekapte machine’ is als bedoeld in de FML van 19 december 2016, waarmee automatisch opererende, niet afgeschermde machines worden bedoeld, waarbij een kleine onachtzaamheid groot letsel kan opleveren. Er bestaat geen aanleiding de toelichting van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep voor onjuist te houden. Dit betekent dat de functie productiemedewerker industrie terecht geschikt is geacht voor appellant.
4.3.3.
In de functie wikkelaar, samensteller elektrotechnische apparatuur die voor appellant is geselecteerd kwam het werken met een soldeerbout niet voor. Dat na een actualisatie van deze functie een belasting op verhoogd persoonlijk risico wordt gescoord wegens een risico op brandwonden aan vingers door gebruik van een soldeerbout, is dan ook niet van belang voor de vraag of genoemde functie per 14 juli 2016 terecht geschikt is geacht voor appellant. Wel werd in die functie gebruik gemaakt van handgereedschap, zoals een buig/kniptang en een pincet. Deze gereedschappen kunnen niet als ‘niet afgekapte machines’ worden gezien waarop de FML ziet. Ook de functie wikkelaar, samensteller elektrotechnische apparatuur is terecht geschikt geacht voor appellant.
5. De overwegingen in 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van M.A.A. Traousis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 april 2019.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) M.A.A. Traousis

VC