ECLI:NL:CRVB:2019:1310

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
4 april 2019
Publicatiedatum
15 april 2019
Zaaknummer
17/3964 ZW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op ziekengeld na bedrijfsongeval en geschiktheid van functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van het ziekengeld van appellant, die na een bedrijfsongeval ziek was geworden. Appellant, die als stacker werkte, had zich op 17 maart 2015 ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had appellant in eerste instantie ziekengeld toegekend, maar concludeerde later dat hij met ingang van 16 april 2016 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen.

De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. Appellant stelde dat zijn beperkingen niet correct waren vastgesteld en dat hij volledig arbeidsongeschikt was. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de beperkingen van appellant correct waren vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat appellant geen nieuwe medische gegevens had ingebracht die zijn stelling konden onderbouwen dat hij meer beperkt was dan aangenomen.

De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.3964 ZW

Datum uitspraak: 4 april 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Rotterdam van 26 april 2017, 16/6499 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[Appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. G. Özveren, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Met toepassing van artikel 8:57, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), gelezen in verbinding met artikel 8:108, eerste lid, van de Awb, is een onderzoek ter zitting achterwege gelaten en is het onderzoek gesloten.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als stacker voor 35,51 uur per week. Op
17 maart 2015 heeft hij zich na een bedrijfsongeval ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv heeft appellant in aanmerking gebracht voor ziekengeld op grond van de Ziektewet (ZW).
1.2.
In het kader van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) heeft een verzekeringsarts appellant op 21 januari 2016 gezien. Deze arts heeft appellant belastbaar geacht met inachtneming van de beperkingen die zijn neergelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 5 februari 2016. Een arbeidsdeskundige heeft vastgesteld dat appellant niet in staat is zijn eigen werk te verrichten, vervolgens vijf functies geselecteerd die wel geschikt zouden zijn voor hem en op basis van de drie functies met de hoogste lonen berekend dat appellant nog 66,52% van zijn zogeheten maatmaninkomen zou kunnen verdienen. Het Uwv heeft vervolgens bij besluit van 18 februari 2016 vastgesteld dat appellant met ingang van 16 april 2016 geen recht meer heeft op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% kan verdienen van het loon dat hij verdiende voordat hij ziek werd. Het bezwaar van appellant tegen dit besluit heeft het Uwv bij besluit van 23 augustus 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond
verklaard. De rechtbank heeft geoordeeld dat het zorgvuldigheidsgebrek dat kleefde aan het rapport van de verzekeringsarts van 5 februari 2016, omdat deze de door hem bij de huisarts en de behandelend orthopedisch chirurg van appellant opgevraagde medische informatie niet heeft afgewacht, in bezwaar is hersteld, doordat de op 11, onderscheidenlijk 15 februari 2016 ontvangen informatie door de verzekeringsarts bezwaar en beroep is betrokken in zijn conclusies. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellant in beroep niet nader heeft onderbouwd welke onderdelen in de FML onjuist zouden zijn en evenmin heeft onderbouwd waarom hij niet in staat zou zijn voltijds te werken.
3.1.
In hoger beroep heeft appellant herhaald dat hij als gevolg van zijn knie-, nek-, schouder-, rug- en psychische klachten en de medicatie die hij gebruikt niet in staat is de geselecteerde functies te verrichten. Appellant is van mening dat hij helemaal niet in staat is om te werken en volledig arbeidsongeschikt is.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 19aa, eerste lid, van de ZW heeft een verzekerde zonder werkgever, na 52 weken ongeschiktheid tot werken, recht op ziekengeld als hij nog steeds ongeschikt is tot het verrichten van zijn arbeid en hij als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte of gebrek slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Op grond van artikel 19aa, vijfde lid, van de ZW wordt onder het maatmaninkomen verstaan hetgeen gezonde personen met soortgelijke opleiding en ervaring, ter plaatse waar hij arbeid verricht of het laatst heeft verricht, of in de omgeving daarvan met arbeid gewoonlijk verdienen. Op grond van artikel 19ab, eerste en derde lid, van de ZW wordt het percentage van het maatmaninkomen dat de verzekerde kan verdienen, bedoeld in artikel 19aa van de ZW, vastgesteld op basis van een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek en wordt onder arbeid als bedoeld in artikel 19aa van de ZW verstaan alle algemeen geaccepteerde arbeid waartoe een verzekerde met zijn krachten en bekwaamheden in staat is. Voor de beoordelingssystematiek waarmee de verdiencapaciteit na het eerste ziektejaar wordt bepaald, wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de huidige uitvoeringssystematiek van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, waarbij aan de hand van geschikte functies wordt vastgesteld of de betrokkene beschikt over resterende verdiencapaciteit (zie de uitspraak van de Raad van 30 december 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:4920).
4.2.
De rechtbank wordt gevolgd in haar oordeel dat de beperkingen van appellant correct zijn vastgesteld. In de FML van 5 februari 2016 is rekening gehouden met alle lichamelijke klachten van appellant. Ook zijn in de rubrieken 1 en 2 van de FML diverse beperkingen neergelegd in verband met psychische klachten. Appellant heeft in hoger beroep geen medische gegevens ingebracht waaruit blijkt dat hij op de datum in geding, 15 maart 2016, meer beperkt was dan de verzekeringsartsen van het Uwv hebben aangenomen.
4.3.
De rechtbank wordt ook gevolgd in haar oordeel dat het Uwv voldoende heeft gemotiveerd dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant.
5. De overwegingen in 4.2 en 4.3 leiden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagt en de aangevallen uitspraak moet worden bevestigd.
6. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door B.M. van Dun, in tegenwoordigheid van M.A.A. Traousis als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 4 april 2019.
(getekend) B.M. van Dun
(getekend) M.A.A. Traousis

VC