ECLI:NL:CRVB:2019:1310
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na bedrijfsongeval en geschiktheid van functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 4 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van de beëindiging van het ziekengeld van appellant, die na een bedrijfsongeval ziek was geworden. Appellant, die als stacker werkte, had zich op 17 maart 2015 ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had appellant in eerste instantie ziekengeld toegekend, maar concludeerde later dat hij met ingang van 16 april 2016 geen recht meer had op ziekengeld, omdat hij meer dan 65% van zijn maatmaninkomen kon verdienen.
De rechtbank Rotterdam had het beroep van appellant tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. Appellant stelde dat zijn beperkingen niet correct waren vastgesteld en dat hij volledig arbeidsongeschikt was. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de beperkingen van appellant correct waren vastgesteld in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) en dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellant. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat appellant geen nieuwe medische gegevens had ingebracht die zijn stelling konden onderbouwen dat hij meer beperkt was dan aangenomen.
De Raad concludeerde dat het hoger beroep niet slaagde en bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.