ECLI:NL:CRVB:2019:1299
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake rechtmatig verblijf en bijstandsaanvraag van appellante
Op 26 maart 2019 heeft de Centrale Raad van Beroep uitspraak gedaan in de zaak van appellante tegen het college van burgemeester en wethouders van Den Haag. De zaak betreft een hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Den Haag van 10 mei 2017. De appellante had een aanvraag ingediend voor bijstand, maar deze werd afgewezen door het college. De afwijzing was gebaseerd op het feit dat appellante geen rechtmatig verblijf had in Nederland, zoals vereist onder de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank had het beroep van appellante ongegrond verklaard, wat door de Centrale Raad werd bevestigd.
De Raad oordeelde dat appellante alleen rechtmatig verblijf had tijdens het bezwaar tegen de beslissing van de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, maar na de beslissing op bezwaar had zij geen rechtmatig verblijf meer. Appellante voerde aan dat zij wel rechtmatig in Nederland verbleef in de periode van 10 maart 2016 tot en met 14 maart 2016, maar deze grond werd door de Raad verworpen. De Raad benadrukte dat voor rechtmatig verblijf in Nederland, in afwachting van een beroep tegen de beslissing op bezwaar, een rechterlijke uitspraak nodig is. Aangezien er geen dergelijke uitspraak was gedaan, slaagde het hoger beroep niet.
De Centrale Raad van Beroep bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd gedaan in het openbaar en is vastgelegd in een proces-verbaal.