ECLI:NL:CRVB:2019:1287
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- R.B. Kleiss
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 april 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. Appellant, die zich per 24 juli 2012 ziek had gemeld, was werkzaam als productiemedewerker/operator en ontving een loongerelateerde WGA-uitkering. Het Uwv had de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 40,41%, maar na een wijziging in de arbeidskundige grondslag werd dit percentage verhoogd naar 50,45%. Appellant was het niet eens met deze vaststelling en stelde dat zijn fysieke en psychische klachten niet juist waren geïnterpreteerd, en dat hij volledig arbeidsongeschikt was.
De rechtbank had eerder het beroep van appellant gegrond verklaard en het bestreden besluit van het Uwv vernietigd, omdat het Uwv de arbeidskundige grondslag had gewijzigd. In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt, maar de Raad oordeelde dat de rechtbank de beroepsgronden afdoende had besproken en gemotiveerd weerlegd. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en concludeerde dat de gronden van appellant in essentie een herhaling waren van eerdere argumenten. De Raad oordeelde dat er geen medische stukken waren ingediend die de stelling van appellant ondersteunden dat zijn beperkingen waren onderschat.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat de geselecteerde functies voor appellant geschikt waren, en dat er geen aanleiding was om aan de bevindingen van de verzekeringsarts bezwaar en beroep te twijfelen. De uitspraak werd openbaar uitgesproken op 10 april 2019.