ECLI:NL:CRVB:2019:1273
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ZW-uitkering na eerstejaars ZW-beoordeling en de rol van deskundigen in het bestuursrecht
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland. De appellant, die zijn Ziektewet (ZW) uitkering betwistte, was van mening dat hij zwaarder beperkt was dan door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) was vastgesteld. Het Uwv had op basis van een eerstejaars ZW-beoordeling (EZWb) geconcludeerd dat de appellant in staat was om meer dan 65% van zijn eerdere loon te verdienen, en had zijn uitkering per 15 november 2015 beëindigd. De rechtbank had de eerdere beslissing van het Uwv bevestigd, waarbij zij de conclusies van de door haar benoemde deskundige, verzekeringsarts H.J.M. Stammers, volgde. Deze deskundige had vastgesteld dat de belastbaarheid van de appellant, zoals vastgelegd in de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML), correct was en dat de geselecteerde functies passend waren.
In hoger beroep heeft de appellant opnieuw aangevoerd dat zijn beperkingen niet goed waren ingeschat. De Raad heeft echter geoordeeld dat de deskundige een zorgvuldig onderzoek had uitgevoerd en dat zijn rapport overtuigend was. De Raad heeft geen aanleiding gezien om het verzoek van de appellant om aanhouding van de zaak toe te wijzen, omdat hij voldoende gelegenheid had gehad om medische stukken in te brengen. De Raad heeft de eerdere uitspraak van de rechtbank bevestigd en het verzoek om schadevergoeding afgewezen. De uitspraak benadrukt het belang van deskundigenrapporten in het bestuursrecht en de mogelijkheid voor de bestuursrechter om deze te volgen indien de motivering overtuigend is.