Uitspraak
OVERWEGINGEN
BESLISSING
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 11 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van de ZW-uitkering van appellante, die eerder werkzaam was als medewerker thuishulp. Appellante had zich op 15 december 2015 ziek gemeld en ontving op dat moment een uitkering op grond van de Werkloosheidswet. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts op 15 november 2016, werd appellante geschikt geacht voor haar laatst verrichte arbeid. Het Uwv beëindigde daarop haar ZW-uitkering per 16 november 2016, wat door appellante werd bestreden. De rechtbank Zeeland-West-Brabant verklaarde het beroep van appellante ongegrond, waarna zij in hoger beroep ging.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het Uwv een zorgvuldig medisch onderzoek had verricht en dat er geen reden was om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van de artsen van het Uwv. De Raad concludeerde dat appellante niet aannemelijk had gemaakt dat het Uwv onvoldoende rekening had gehouden met haar psychische en lichamelijke beperkingen. Ook werd vastgesteld dat er geen aanknopingspunten waren voor excessief ziekteverzuim. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel dat het Uwv op juiste gronden had vastgesteld dat appellante met ingang van 16 november 2016 geen recht meer had op een ZW-uitkering en dat zij in staat was haar eigen werk te verrichten.
De uitspraak bevestigde de eerdere beslissing van de rechtbank en wees het verzoek van appellante om schadevergoeding af. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.