ECLI:NL:CRVB:2019:1270
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beëindiging van ziekengeld na zorgvuldig medisch onderzoek en geschiktheid voor arbeid
In deze zaak gaat het om de beëindiging van het ziekengeld van appellant door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Appellant, die tot 31 maart 2013 als buurthuismedewerker werkte, meldde zich op 19 juni 2015 ziek. Het Uwv kende hem ziekengeld toe op basis van de Ziektewet. Na een medisch onderzoek door een verzekeringsarts op 11 april 2016, werd appellant geschikt geacht voor zijn laatst verrichte arbeid, waarna het Uwv het ziekengeld per 18 april 2016 beëindigde. Appellant ging in beroep tegen deze beslissing, maar de rechtbank Rotterdam verklaarde het beroep ongegrond, met de overweging dat het medisch onderzoek zorgvuldig was uitgevoerd.
In hoger beroep herhaalde appellant zijn standpunt dat het medisch onderzoek onzorgvuldig was en dat de behandelend artsen geraadpleegd hadden moeten worden. Hij voerde aan dat er sprake was van toegenomen rugklachten en psychische problematiek. Het Uwv verweerde zich met een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep, die de eerdere conclusies bevestigde. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat er geen reden was om aan de conclusies van de verzekeringsartsen te twijfelen. De Raad volgde de rechtbank in haar oordeel en concludeerde dat appellant op de datum in geding geen recht had op ziekengeld, omdat hij in staat was zijn eigen werk te verrichten.
De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak werd openbaar gedaan op 11 april 2019.