ECLI:NL:CRVB:2019:1268

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
10 april 2019
Publicatiedatum
10 april 2019
Zaaknummer
16/1716 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de medische belastbaarheid van appellant in het kader van WIA-uitkering na beëindiging van de WGA-loonaanvullingsuitkering

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, die als schoonmaker werkte, had zich in 2008 ziek gemeld met lage rug- en knieklachten. Na een herbeoordeling door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) werd vastgesteld dat hij niet volledig arbeidsongeschikt was en zijn WGA-loonaanvullingsuitkering werd beëindigd. De rechtbank had het beroep van appellant tegen dit besluit ongegrond verklaard, waarbij werd vastgesteld dat de verzekeringsarts en de verzekeringsarts bezwaar en beroep de medische situatie van appellant adequaat hadden beoordeeld.

In hoger beroep voerde de appellant aan dat de rechtbank ten onrechte had aangenomen dat er geen reden was om te twijfelen aan het medisch oordeel van het Uwv. Hij stelde dat de FML onvoldoende rekening hield met zijn klachten, waaronder ernstige anemie en toegenomen knieklachten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep had echter in een rapport aangegeven dat de FML voldoende was aangepast en dat de anemie met ijzerinjecties was behandeld zonder dat dit leidde tot arbeidsbeperkingen. De Raad onderschreef het oordeel van de rechtbank en concludeerde dat appellant in staat was de werkzaamheden van de geselecteerde voorbeeldfuncties te verrichten. Het hoger beroep werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.

Uitspraak

16.1716 WIA

Datum uitspraak: 10 april 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Amsterdam van 4 februari 2016, 15/4434 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. D.H. Stibbe, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift met een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 13 maart 2019. Appellant is niet verschenen. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door Z. Seyban.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is laatstelijk werkzaam geweest als schoonmaker voor 37,08 uur per week. Hij heeft zich op 14 juli 2008 ziek gemeld met lage rug- en knieklachten. Vanwege een aanstaande linkerknieoperatie heeft het Uwv appellant met ingang van 12 juli 2010 in aanmerking gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De mate van arbeidsongeschiktheid is bepaald op 100%. De loongerelateerde WGA-uitkering is met ingang van 12 augustus 2012 omgezet in een WGA-loonaanvullingsuitkering.
1.2.
De (ex)-werkgever van appellant heeft op 4 juni 2014 verzocht om een herbeoordeling.
Een verzekeringsarts heeft op basis van zijn onderzoeksbevindingen en na lichamelijk en psychische onderzoek, vastgesteld dat appellant verminderd belastbaar is wegens persisterende pijnklachten na status bij linkerknieprothese en wegens knieklachten rechts. Voorts is bij appellant sprake van wisselende lage rugklachten. Appellant voldoet niet aan de criteria om volledige arbeidsongeschiktheid aan te nemen. Appellant is aangewezen op fysiek lichte rug- en kniesparende werkzaamheden waarbij hij niet langdurig hoeft te lopen of staan, niet veelvuldig hoeft te knielen en niet zwaar hoeft te tillen, dragen, duwen of trekken. Deze beperkingen zijn vastgelegd in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 24 oktober 2014. Een arbeidsdeskundige heeft het verlies aan verdienvermogen op basis van de voor appellant geselecteerde voorbeeldfuncties vastgesteld op nihil. Bij besluit van 3 december 2014 heeft het Uwv de WGA-loonaanvullingsuitkering van appellant met ingang van 4 februari 2015 beëindigd omdat appellant minder dan 35% arbeidsongeschikt is.
1.3.
Een verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, naar aanleiding van het bezwaar van appellant, in verband met de psychische klachten van appellant en de medicatie, de FML aangescherpt ten aanzien van de rubrieken persoonlijk en sociaal functioneren en in verband met diabetes mellitus ten aanzien van de rubriek werktijden. Voor een urenbeperking als gevolg van de bloedarmoede bestaat geen aanleiding. De in de FML opgenomen beperkingen in verband met de rug- en knieklachten behoeven gelet op de overgelegde informatie van de behandelend sector, geen aanpassing. Met de aangescherpte FML van 27 mei 2015 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep de geschiktheid van de geselecteerde functies beoordeeld en geconcludeerd dat de mate van arbeidsongeschiktheid minder dan 35% blijft. Bij besluit van 10 juni 2015 (bestreden besluit) heeft het Uwv het bezwaar van appellant ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat appellant door de verzekeringsarts is onderzocht en dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep aanwezig was bij de hoorzitting en kennis heeft genomen van informatie van de behandelend sector.
De rechtbank heeft vastgesteld dat onder meer beperkingen zijn gesteld voor beide knieën. Over de klachten van anemie is overwogen dat die voldoende ondervangen zijn door de al vanwege andere ziekteoorzaken vastgestelde beperkingen. Bovendien is de bloedarmoede als gevolg van ijzergebrek behandelbaar. De operatie aan de schildklier en de klachten van duizeligheid daarna, hebben betrekking op een periode gelegen ver na de datum in geding. Niet is gebleken dat de cyste aanwezig was op of rond de datum in geding. De door appellant in beroep overlegde informatie bevat met name gegevens die al bekend waren bij de heroverweging door de verzekeringsarts bezwaar en beroep en hebben niet als strekking dat de beperkingen onjuist zijn vastgesteld. De rechtbank heeft geoordeeld niet te twijfelen aan de conclusies van de verzekeringsarts bezwaar en beroep en aan de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit.
3.1.
In hoger beroep is namens appellant aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte heeft aangenomen dat er geen reden is om te twijfelen aan het medisch oordeel van het Uwv. Het Uwv heeft onvoldoende gemotiveerd dat met de FML voldoende tegemoet wordt gekomen aan de klachten als gevolg van de bij appellant vastgestelde ernstige anemie die op de datum in geding ook al aanwezig waren. Appellant heeft daarvoor twee ijzerinjecties gekregen. Voorts heeft appellant er op gewezen dat de later geconstateerde cyste in de schildklier als oorzaak moet worden gezien van de anemie. Dit is door het Uwv niet onderkend. Ten onrechte zijn hiervoor geen beperkingen vastgesteld in de FML. Ook is onvoldoende rekening gehouden met de toegenomen knieklachten beiderzijds.
3.2.
In reactie op de hoger beroepsgronden heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep in een rapport van 19 september 2016 vermeld dat er geen aanleiding is de FML nader aan te scherpen. Met de knieklachten beiderzijds is met de beperkingen in de FML voldoende rekening gehouden. De anemie is met ijzerinjecties met goed resultaat behandeld zodat dit niet leidt tot arbeidsbeperkingen. De (goedaardige) cyste in de schildklier is na de datum in geding operatief verwijderd. Het geschetste pre-operatieve beeld met betrekking tot de cyste, is geen reden om op de datum in geding arbeidsbeperkingen aan te nemen noch is er reden om daarmee een verband aan te nemen met de anemie. Het Uwv heeft verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Het oordeel van de rechtbank over de medische grondslag van het bestreden besluit wordt onderschreven. De verzekeringsarts heeft appellant lichamelijk en psychisch onderzocht en heeft dossierstudie verricht waarna deze arts de arbeidsbeperkingen heeft vastgesteld. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft, zoals blijkt uit zijn rapport van 27 mei 2015, informatie ingewonnen bij de behandelend sector en deze bij zijn beoordeling betrokken wat heeft geleid tot aanscherping van de FML vanwege de psychische klachten van appellant met gebruik van medicatie. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft overtuigend gemotiveerd dat met de door hem aangepaste FML van 27 mei 2015 recht wordt gedaan aan de medische situatie van appellant. De reactie van de verzekeringsarts bezwaar en beroep in hoger beroep op de door appellant aangevoerde gronden is eveneens afdoende gemotiveerd. Nu appellant in hoger beroep geen nadere medische onderbouwing heeft gegeven waarom hij de overwegingen van de rechtbank niet juist acht, wordt het oordeel van de rechtbank over de medische belastbaarheid van appellant onderschreven.
4.2.
Uitgaande van de juistheid van de FML moet appellant op 4 februari 2015 in staat worden geacht de werkzaamheden verbonden aan de voor hem geselecteerde voorbeeldfuncties te kunnen verrichten. Terecht heeft de rechtbank overwogen dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de voorbeeldfuncties passend worden geacht en dat in die functies geen ontoelaatbare overschrijding van de belastbaarheid aan de orde is.
4.3.
Gelet op de overwegingen 4.1 en 4.2 slaagt het hoger beroep niet. De aangevallen uitspraak zal worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.S. van der Kolk, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 10 april 2019.
(getekend) J.S. van der Kolk
(getekend) S.L. Alves

VC