ECLI:NL:CRVB:2019:1261
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellante in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 10 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de arbeidsongeschiktheid van appellante, die werkzaam is geweest als administratief medewerkster. Appellante had eerder een WGA-uitkering ontvangen, maar het Uwv had vastgesteld dat haar arbeidsongeschiktheid per 24 april 2016 minder dan 35% was, waardoor zij geen recht meer had op een WIA-uitkering. Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de verzekeringsarts onvoldoende rekening heeft gehouden met haar lichamelijke en psychische klachten, waaronder een aanpassingsstoornis en een angststoornis, die haar functioneren beïnvloeden.
De Raad heeft vastgesteld dat de rechtbank de medische grondslag van het bestreden besluit zorgvuldig heeft beoordeeld en geen redenen heeft gezien om te twijfelen aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft in eerdere rapporten aangegeven dat appellante in staat is tot fysiek lichte en niet-stresserende werkzaamheden, en dat de FML van 11 juli 2016 voldoende rekening houdt met haar klachten. De Raad concludeert dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn en dat er geen aanleiding is voor verdergaande beperkingen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellante niet slaagt. Er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten, en de uitspraak is openbaar gedaan op 10 april 2019.