ECLI:NL:CRVB:2019:1257
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en WIA-uitkering na verzekeringsgeneeskundig onderzoek
In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellant tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die op 6 april 2017 het beroep van appellant ongegrond verklaarde. Appellant, die zich op 24 januari 2011 ziek meldde, heeft diverse lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv heeft vastgesteld dat appellant per 21 januari 2013 geen recht heeft op een WIA-uitkering, omdat hij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. De rechtbank heeft geoordeeld dat het Uwv een zorgvuldig verzekeringsgeneeskundig onderzoek heeft verricht en dat de rapporten van de verzekeringsartsen voldoende inzichtelijk zijn gemotiveerd.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat zijn gezondheidssituatie per 4 juli 2014 is verslechterd en dat de slaapapneu geen nieuwe klacht is. De Raad heeft echter geoordeeld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep voldoende heeft gemotiveerd dat de slaapapneu en de evenwichtsklachten niet als klachten uit dezelfde ziekteoorzaak kunnen worden beschouwd. De rechtbank heeft terecht vastgesteld dat de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt zijn voor appellant, en dat er geen nieuwe medische informatie is ingediend die het oordeel van de rechtbank zou kunnen weerleggen.
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de uitspraak van de rechtbank en oordeelt dat het hoger beroep van appellant niet slaagt. De beslissing is openbaar uitgesproken op 10 april 2019.