ECLI:NL:CRVB:2019:1243
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op ziekengeld na eerstejaars ZW-beoordeling en geschiktheid van functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 9 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep over de rechtmatigheid van een besluit van het Uwv, waarbij appellante, die ziek was gemeld, geen recht meer op ziekengeld werd toegekend. Appellante, die als buschauffeur werkte, had zich op 17 november 2014 ziek gemeld met lichamelijke en psychische klachten. Het Uwv had haar met ingang van 16 februari 2015 in aanmerking gebracht voor een Ziektewet-uitkering. Na een eerstejaars ZW-beoordeling op 9 november 2015, waarbij een verzekeringsarts haar belastbaarheid had vastgesteld, concludeerde het Uwv dat appellante in staat was om meer dan 65% van haar maatmaninkomen te verdienen, en trok het de uitkering per 17 december 2015 in. Appellante ging in bezwaar, maar het Uwv verklaarde dit ongegrond.
De rechtbank Oost-Brabant had het beroep van appellante tegen het besluit van het Uwv ongegrond verklaard. In hoger beroep herhaalde appellante haar standpunt dat de medische beperkingen door de verzekeringsartsen waren onderschat. Het Uwv pleitte voor bevestiging van de eerdere uitspraak. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had vastgesteld dat het bestreden besluit was gebaseerd op een zorgvuldig en deugdelijk gemotiveerd medisch onderzoek. De Raad concludeerde dat er geen aanleiding was om de bevindingen van de rechtbank te betwisten, en dat het Uwv voldoende had aangetoond dat de aan de EZWb ten grondslag gelegde functies medisch geschikt waren voor appellante. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd, en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.