ECLI:NL:CRVB:2019:123
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Hoger beroep inzake recht op WIA-uitkering en geschiktheid van geselecteerde functies
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 januari 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante had een WIA-uitkering aangevraagd na uitval uit haar werk als inpakster wegens klachten aan de linkerpols. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellante per 8 juni 2015 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond op basis van rapporten van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige.
De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellante. In hoger beroep voerde appellante aan dat de functies niet geschikt waren vanwege overschrijding van haar belastbaarheid. Het Uwv verwees naar het rapport van de arbeidsdeskundige, die de geschiktheid van de functies verdedigde.
De Centrale Raad van Beroep beoordeelde of het Uwv op goede gronden had vastgesteld dat appellante geen recht had op een WIA-uitkering. De Raad concludeerde dat de argumenten van appellante geen aanleiding gaven om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de functies. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de vordering van appellante af. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.