ECLI:NL:CRVB:2019:123

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
14 januari 2019
Publicatiedatum
16 januari 2019
Zaaknummer
16/7927 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake recht op WIA-uitkering en geschiktheid van geselecteerde functies

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 14 januari 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellante tegen de beslissing van de rechtbank Zeeland-West-Brabant. Appellante had een WIA-uitkering aangevraagd na uitval uit haar werk als inpakster wegens klachten aan de linkerpols. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) had vastgesteld dat appellante per 8 juni 2015 geen recht had op een WIA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt was. Appellante maakte bezwaar tegen deze beslissing, maar het Uwv verklaarde dit bezwaar ongegrond op basis van rapporten van een verzekeringsarts en een arbeidsdeskundige.

De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was en dat de geselecteerde functies medisch geschikt waren voor appellante. In hoger beroep voerde appellante aan dat de functies niet geschikt waren vanwege overschrijding van haar belastbaarheid. Het Uwv verwees naar het rapport van de arbeidsdeskundige, die de geschiktheid van de functies verdedigde.

De Centrale Raad van Beroep beoordeelde of het Uwv op goede gronden had vastgesteld dat appellante geen recht had op een WIA-uitkering. De Raad concludeerde dat de argumenten van appellante geen aanleiding gaven om te twijfelen aan de medische geschiktheid van de functies. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en wees de vordering van appellante af. Er was geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

16.7927 WIA

Datum uitspraak: 14 januari 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant
van 8 november 2016, 16/931 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. A.B.M. Pessers, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2018. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Pessers. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door V.A.R. Kali.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was laatstelijk werkzaam als inpakster brood via Tempo Team. Appellante is op 10 juni 2013 uitgevallen voor deze werkzaamheden wegens klachten van de linkerpols. Op 25 februari 2015 heeft appellante een uitkering op grond van de Wet Werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) aangevraagd. Zij is op 16 april 2015 onderzocht door een verzekeringsarts van het Uwv. Na ontvangst van door hem opgevraagde informatie van de behandelend sector heeft deze verzekeringsarts de beperkingen van appellant weergegeven in een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) van 22 mei 2015. Een arbeidsdeskundige heeft vervolgens functies geselecteerd en op basis daarvan de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant berekend op 0%. Bij besluit van 3 juni 2015 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante per 8 juni 2015 geen recht op een WIA-uitkering is ontstaan, omdat appellante met ingang van die datum minder dan 35% arbeidsongeschiktheid was. Appellante heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.2.
Het bezwaar van appellante tegen dit besluit is bij besluit van 4 januari 2016
(bestreden besluit) ongegrond verklaard. Daaraan heeft het Uwv ten grondslag gelegd een rapport van een verzekeringsarts bezwaar en beroep van 28 december 2015 en een rapport
van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 31 december 2015.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het door het Uwv verrichte medisch onderzoek zorgvuldig is geweest. Ook heeft de rechtbank geen aanleiding gezien om te twijfelen aan de door het Uwv vastgestelde belastbaarheid van appellante, zoals weergegeven in de FML van 22 mei 2015. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de geselecteerde functies in medisch opzicht geschikt voor appellante.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in medisch opzicht niet geschikt zijn voor haar vanwege overschrijding van haar belastbaarheid op een aantal specifiek genoemde punten.
3.2.
Het Uwv heeft, onder verwijzing naar een rapport van een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep van 31 december 2015, bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
In hoger beroep ligt ter beoordeling voor of het Uwv op goede gronden heeft vastgesteld dat appellante per 8 juni 2015 geen recht heeft op een WIA-uitkering. Tussen partijen is uitsluitend de medische geschiktheid van de aan de schatting ten grondslag gelegde functies in geschil.
4.2.
De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in het rapport van 31 december 2015, nadat zij overleg heeft gehad met de verzekeringsarts bezwaar en beroep, voor de signaleringen in de geselecteerde functies nader toegelicht waarom er geen sprake is van overschrijding van de belastbaarheid van appellante op de betreffende punten. Met dit rapport van 31 december 2015 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk en overtuigend toegelicht dat de geselecteerde functies – met inachtneming van de daarin voorkomende signaleringen − geschikt zijn voor appellante. Wat appellante in hoger beroep heeft aangevoerd bevat geen aanknopingspunten voor twijfel aan de medische geschiktheid van de functies die aan de schatting ten grondslag zijn gelegd.
4.3.
Uit wat is overwogen in 4.1 en 4.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van W.M. Swinkels als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 14 januari 2019.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) W.M. Swinkels
md