ECLI:NL:CRVB:2019:1220

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 april 2019
Publicatiedatum
9 april 2019
Zaaknummer
18/294 WSF
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de ontvankelijkheid van het beroep in het kader van termijnoverschrijding en medische problematiek

In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank had het beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Appellante had haar beroep te laat ingediend, na de wettelijke termijn van zes weken, en had geen verschoonbare redenen aangevoerd voor deze overschrijding. De rechtbank concludeerde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, ondanks de medische problematiek van appellante.

In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar medische gesteldheid haar in de weg heeft gestaan om tijdig beroep in te stellen. De minister heeft echter de medische gegevens van appellante voorgelegd aan zijn medisch adviseur, die concludeerde dat de medische situatie geen belemmering vormde voor het tijdig indienen van het beroep. De Raad heeft deze conclusie overgenomen en vastgesteld dat appellante, ondanks haar medische problemen, in staat was om tijdig te reageren op de correspondentie van de minister.

De Raad heeft geoordeeld dat de omstandigheid dat appellante het beroepschrift pas op 10 augustus 2017 ter post heeft bezorgd, voor haar risico komt en geen verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding oplevert. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

18.294 WSF

Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant van
4 december 2017, 17/2244 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (minister)
Datum uitspraak: 3 april 2019
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. P. Pasebani, advocaat, hoger beroep ingesteld.
De minister heeft een verweerschrift en een nader stuk ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 9 januari 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Pasebani. De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door
mr. drs. E.H.A. van den Berg.

OVERWEGINGEN

1. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het besluit van 26 juni 2017 (bestreden besluit) niet-ontvankelijk verklaard omdat het beroep na afloop van de wettelijke termijn van zes weken is ingediend en niet is gebleken van omstandigheden op grond waarvan de termijnoverschrijding verschoonbaar moet worden geacht. Ten aanzien van de termijnoverschrijding heeft de rechtbank overwogen dat uitgaande van de verzending van het bestreden besluit op (uiterlijk) 28 juni 2017 de beroepstermijn liep tot en met
9 augustus 2017. Het beroepschrift is eerst op 10 augustus 2017 ter post bezorgd en op
11 augustus 2017 door de rechtbank ontvangen, zodat het beroep te laat is ingesteld.
2.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat zij vanwege haar medische gesteldheid redelijkerwijs niet in staat is geweest om tijdig beroep in te stellen.
2.2.
De minister heeft de door appellante in hoger beroep overgelegde medische gegevens voorgelegd aan zijn medisch adviseur F. Knol. Deze arts heeft, op basis van de gegevens van de behandelend specialist van appellante, geconcludeerd dat de medische situatie van appellante geen belemmering vormde om tijdig te reageren op correspondentie van de minister.
3.1.
De Raad is met de minister, gelet op het deugdelijk gemotiveerde advies van de medisch adviseur, van oordeel dat appellantes medische problematiek ten tijde hier van belang niet in de weg stond aan het tijdig kunnen instellen van beroep tegen het bestreden besluit.
3.2.
Wat onder 3.1 is overwogen vindt voorts bevestiging in de feitelijke gang van zaken. Het door appellante opgestelde beroepschrift is namelijk gedateerd op 5 augustus 2017, derhalve enkele dagen voor het verstrijken van de termijn. De omstandigheid dat appellante het beroepschrift vervolgens eerst op 10 augustus 2017 ter post heeft bezorgd komt voor haar risico en levert geen verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding op.
4. Uit 3.1 en 3.2 volgt dat het hoger beroep niet slaagt en dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, moet worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J. Brand, in tegenwoordigheid van S.L. Alves als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 april 2019.
(getekend) J. Brand
(getekend) S.L. Alves
IvR