Uitspraak
18.294 WSF
mr. drs. E.H.A. van den Berg.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Oost-Brabant. De rechtbank had het beroep van appellante niet-ontvankelijk verklaard wegens termijnoverschrijding. Appellante had haar beroep te laat ingediend, na de wettelijke termijn van zes weken, en had geen verschoonbare redenen aangevoerd voor deze overschrijding. De rechtbank concludeerde dat de termijnoverschrijding niet verschoonbaar was, ondanks de medische problematiek van appellante.
In hoger beroep heeft appellante aangevoerd dat haar medische gesteldheid haar in de weg heeft gestaan om tijdig beroep in te stellen. De minister heeft echter de medische gegevens van appellante voorgelegd aan zijn medisch adviseur, die concludeerde dat de medische situatie geen belemmering vormde voor het tijdig indienen van het beroep. De Raad heeft deze conclusie overgenomen en vastgesteld dat appellante, ondanks haar medische problemen, in staat was om tijdig te reageren op de correspondentie van de minister.
De Raad heeft geoordeeld dat de omstandigheid dat appellante het beroepschrift pas op 10 augustus 2017 ter post heeft bezorgd, voor haar risico komt en geen verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding oplevert. De uitspraak van de rechtbank is bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten. De uitspraak is openbaar gedaan en ondertekend door de voorzitter en de griffier.