Uitspraak
18.2531 AW
mr. J.C.E. te Riele en H.J.A. Fokkens.
Centrale Raad van Beroep
In deze zaak gaat het om de tenuitvoerlegging van een voorwaardelijk strafontslag van een politieambtenaar, appellant, die zich schuldig heeft gemaakt aan plichtsverzuim. Appellant was sinds 30 januari 2006 werkzaam bij de politie en had zich meerdere malen schuldig gemaakt aan het raadplegen van politiesystemen voor privédoeleinden, zonder werkgerelateerde noodzaak. De korpschef van politie had op 20 augustus 2014 een voorwaardelijk strafontslag opgelegd, onder de voorwaarde dat appellant zich gedurende twee jaar niet schuldig zou maken aan soortgelijk plichtsverzuim. Ondanks deze waarschuwing heeft appellant opnieuw de politiesystemen geraadpleegd voor privédoeleinden, wat leidde tot de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafontslag op 22 september 2016.
Appellant heeft in hoger beroep betoogd dat het voorwaardelijk strafontslag niet ten uitvoer had mogen worden gelegd en dat er geen sprake was van plichtsverzuim. De Centrale Raad van Beroep oordeelt echter dat appellant op de hoogte was van de regels omtrent het raadplegen van politiesystemen en dat zijn handelingen niet werkgerelateerd waren. De Raad bevestigt de eerdere uitspraak van de rechtbank Noord-Holland, die het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond had verklaard. De Raad concludeert dat de korpschef in redelijkheid tot de tenuitvoerlegging van het voorwaardelijk strafontslag heeft kunnen komen, en dat er geen bijzondere omstandigheden zijn aangevoerd die dit zouden kunnen weerleggen. De uitspraak van de Centrale Raad van Beroep bevestigt de eerdere beslissing en er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.