ECLI:NL:CRVB:2019:1196
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de aanvraag om een WAO-uitkering en de toepassing van artikel 4:5 van de Awb
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. De appellant, woonachtig in Marokko, had aanvragen ingediend voor een uitkering op grond van de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering (WAO) op 28 mei en 22 augustus 2014. Het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) heeft deze aanvragen afgewezen omdat appellant niet binnen de gestelde termijn aanvullende informatie had ingediend. De rechtbank heeft het beroep van appellant tegen deze afwijzing ongegrond verklaard, wat door de Centrale Raad wordt onderschreven. De Raad oordeelt dat het Uwv bevoegd was om de aanvraag buiten behandeling te stellen op basis van artikel 4:5 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), omdat de verstrekte gegevens onvoldoende waren voor de beoordeling van de aanvraag. Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij alle benodigde gegevens had ingediend, maar de Raad heeft deze stelling verworpen. De uitspraak van de rechtbank wordt bevestigd, en er is geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.