ECLI:NL:CRVB:2019:1195
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van de arbeidsongeschiktheid en de vaststelling van functionele mogelijkheden in het kader van de Wet WIA
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 april 2019 uitspraak gedaan in het hoger beroep van appellant tegen de beslissing van de rechtbank Den Haag. Appellant, die sinds 10 oktober 2009 arbeidsongeschikt is door nek-, rug-, hoofd- en psychische klachten, had eerder een uitkering op grond van de Wet WIA geweigerd gekregen. Na een melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid in 2015, heeft het Uwv een loongerelateerde WGA-uitkering toegekend, maar appellant was het niet eens met de vastgestelde functionele mogelijkheden en de mate van arbeidsongeschiktheid. De rechtbank had het beroep van appellant ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat het medisch onderzoek door het Uwv zorgvuldig was uitgevoerd en dat de aangenomen beperkingen juist waren. In hoger beroep herhaalde appellant zijn gronden, waarbij hij stelde dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn psychische klachten en longklachten. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat het Uwv een zorgvuldig onderzoek had verricht en dat de functionele mogelijkheden van appellant correct waren vastgesteld. De Raad bevestigde de uitspraak van de rechtbank en oordeelde dat er geen aanleiding was voor een veroordeling in de proceskosten.