ECLI:NL:CRVB:2019:1177
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening studiefinanciering op basis van woonadres en terugvordering
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Gelderland. De appellant, die studiefinanciering ontving op basis van de Wet studiefinanciering 2000, had zijn studiefinanciering aangevraagd op basis van een inschrijving als uitwonende student. Echter, na een onderzoek door de minister naar zijn woonsituatie, werd vastgesteld dat hij niet op het opgegeven adres woonde. De minister herzag de studiefinanciering naar de norm voor thuiswonende studenten en vorderde de te veel betaalde bedragen terug.
De rechtbank had het beroep van de appellant tegen het besluit van de minister ongegrond verklaard, waarbij werd overwogen dat de minister voldoende bewijs had geleverd dat de appellant op het moment van het onderzoek niet op het brp-adres woonde. De appellant voerde in hoger beroep aan dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de minister voldoende bewijs had geleverd. Hij stelde dat hij pas kort op het brp-adres woonde en dat hij niet over voldoende middelen beschikte om zijn kamer in te richten.
De Raad oordeelde dat de appellant in hoger beroep geen nieuwe gronden had aangevoerd en dat de rechtbank de eerdere beroepsgronden afdoende had besproken. De Raad bevestigde de conclusie van de rechtbank dat de minister terecht had vastgesteld dat de appellant niet op het brp-adres woonde en dat de herziening van de studiefinanciering en de terugvordering gerechtvaardigd waren. De uitspraak van de rechtbank werd bevestigd en er werd geen veroordeling in proceskosten uitgesproken.