ECLI:NL:CRVB:2019:1175
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Herziening en terugvordering studiefinanciering na controle van woonsituatie
In deze zaak gaat het om de herziening en terugvordering van studiefinanciering aan appellant, die vanaf 1 oktober 2014 studiefinanciering ontving op basis van de Wet studiefinanciering 2000. Na een onderzoek naar zijn woonsituatie door controleurs in opdracht van de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, werd vastgesteld dat appellant als thuiswonende studerende moest worden aangemerkt. Dit leidde tot een herziening van de studiefinanciering en een terugvordering van € 5.124,82.
De rechtbank Den Haag verklaarde het beroep van appellant tegen het besluit van de minister ongegrond. Appellant ging in hoger beroep en betoogde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat de herziening stand kon houden. Hij stelde dat de rechtbank niet had onderkend dat de reisgegevens van appellant wel degelijk aan de herziening ten grondslag lagen, zoals vermeld in een brief van de minister. De minister ontkende dit en stelde dat de reisgegevens geen rol hadden gespeeld bij het besluit.
De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat de minister de reisgegevens niet had gebruikt bij het nemen van het besluit. De Raad bevestigde dat het bestuursorgaan in het kader van een volledige heroverweging vrij is om aanvankelijk gebruikte bewijsmiddelen buiten beschouwing te laten. In dit geval was alleen de rapportage van het huisbezoek als bewijsmiddel gebruikt, wat voldoende was om het bestreden besluit te dragen. Het hoger beroep van appellant werd afgewezen en de aangevallen uitspraak werd bevestigd.