ECLI:NL:CRVB:2019:1160
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Intrekking van bijstand wegens geen hoofdverblijf op uitkeringsadres en extreem laag waterverbruik
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 5 maart 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Overijssel. De appellant, die bijstand ontving, had zijn hoofdverblijf niet op het uitkeringsadres, wat leidde tot de intrekking van zijn bijstandsuitkering. Het college van burgemeester en wethouders van Enschede had de bijstand van de appellant met ingang van 3 juni 2015 ingetrokken en de gemaakte kosten van bijstand over de periode van 3 juni 2015 tot en met 31 december 2016 teruggevorderd, tot een bedrag van € 22.869,14. De intrekking was gebaseerd op het feit dat appellant in de te beoordelen periode extreem laag water had verbruikt, wat de veronderstelling rechtvaardigde dat hij niet op het uitkeringsadres woonde.
De periode waarover de intrekking van de bijstand gold, liep van 3 juni 2015 tot en met 13 februari 2017. De Centrale Raad van Beroep oordeelde dat het college in zijn bewijslast was geslaagd. De Raad verwees naar eerdere rechtspraak, waarin was vastgesteld dat een waterverbruik van maximaal 7m³ per jaar per huishouden als extreem laag wordt beschouwd. Appellant had in de betreffende periode slechts 1m³ water verbruikt, wat niet in verhouding stond tot het gemiddelde waterverbruik van een eenpersoonshuishouden.
Appellant had geprobeerd zijn extreem lage waterverbruik te verklaren door te stellen dat hij in de sportschool douchte en weinig thuis was. De Raad oordeelde echter dat deze argumenten niet afdoende waren om het extreem lage waterverbruik te verklaren. Bovendien had appellant te laat aangevoerd dat de watermeter niet goed functioneerde, zonder dit met objectieve gegevens te onderbouwen. De Centrale Raad van Beroep bevestigde de beslissing van het college en oordeelde dat de intrekking van de bijstand terecht was.