ECLI:NL:CRVB:2019:1153

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 april 2019
Publicatiedatum
3 april 2019
Zaaknummer
17/4085 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van arbeidsongeschiktheid en recht op WGA-uitkering na toegenomen klachten

In deze zaak gaat het om de beoordeling van de arbeidsongeschiktheid van appellant, die als personeelsfunctionaris werkzaam was en sinds 2011 uitgevallen is door lichamelijke en psychische klachten. Appellant ontving vanaf 2013 een loongerelateerde uitkering op basis van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA), maar zijn WGA-uitkering werd per 5 juni 2016 ingetrokken. Dit besluit werd genomen na een herbeoordeling door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) naar aanleiding van een melding van toegenomen klachten na een auto-ongeluk in 2014.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de bevindingen van de verzekeringsartsen juist zijn en dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de medische beoordeling. De rechtbank had eerder het beroep van appellant ongegrond verklaard, en de Raad bevestigt deze uitspraak. Appellant had aangevoerd dat het Uwv te lang had gewacht met de herkeuring en dat er onduidelijkheid was over de vastgestelde beperkingen. De Raad oordeelt echter dat de vertraging in de herkeuring niet betekent dat de beoordeling onzorgvuldig was en dat de conclusies van de verzekeringsartsen goed onderbouwd zijn.

De Raad bevestigt de beslissing van de rechtbank en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er wordt geen veroordeling in de proceskosten uitgesproken, omdat er geen aanleiding voor is. De uitspraak is openbaar gedaan op 3 april 2019.

Uitspraak

17.4085 WIA

Datum uitspraak: 3 april 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van
6 april 2017, 16/5877 (aangevallen uitspraak) en uitspraak op het verzoek om veroordeling
tot vergoeding van schade
Partijen:
[appellant] te [woonplaats] (appellant)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. M.E. Stefels, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Mr. Stefels heeft zich als gemachtigde onttrokken.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 6 maart 2019. Appellant is verschenen.
Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door A.M.M. Schalkwijk.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellant is werkzaam geweest als personeelsfunctionaris. Op 6 december 2011 is hij als gevolg van lichamelijke en psychische klachten uitgevallen. Met ingang van 3 december 2013 heeft het Uwv aan appellant een loongerelateerde uitkering ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) toegekend, gebaseerd op een arbeidsongeschiktheid van 57%. Vanaf 24 juni 2014 ontvangt appellant een WGA‑vervolguitkering.
1.2.
Naar aanleiding van een melding op 15 maart 2015 van toegenomen arbeidsongeschiktheid na een auto-ongeval op 29 oktober 2014, is appellant op
15 februari 2016 onderzocht op het spreekuur van een verzekeringsarts van het Uwv. Deze arts heeft geconcludeerd dat de door appellant geclaimde beperkingen van agitatie, vermoeidheid en concentratieproblemen niet konden worden geobjectiveerd. Een tijdelijke toename van de beperkingen, met name ten aanzien van nekbelasting en vermoeidheid na het ongeval, is wel aannemelijk geacht. Er is een Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) opgesteld die geldt vanaf 29 oktober 2014. De belastbaarheid vanaf 1 maart 2015 is vastgelegd in een aparte FML. Bij een arbeidskundige beoordeling is vastgesteld dat appellant per 29 oktober 2014 54,91% arbeidsongeschikt is. Vanaf 1 maart 2015 is appellant geschikt voor zijn maatgevende functie en voor voorbeeldfuncties. Gelet hierop is bij besluit van
4 april 2016 vastgesteld dat appellant vanaf 5 juni 2016 geen recht meer heeft op een
WGA-uitkering.
1.3.
Het Uwv heeft het bezwaar van appellant tegen dit besluit bij beslissing op bezwaar van 16 november 2016 (bestreden besluit) ongegrond verklaard. Aan het bestreden besluit liggen rapporten van een verzekeringsarts bezwaar en beroep en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep ten grondslag.
2. De rechtbank heeft bij de aangevallen uitspraak het beroep van appellant ongegrond verklaard. Hiertoe heeft de rechtbank overwogen dat het medisch onderzoek zowel per 29 oktober 2014 als per 1 maart 2015, zorgvuldig is verricht en dat er geen aanleiding is om aan te nemen dat de medische beoordeling onjuist is. Ook heeft de rechtbank de arbeidskundige grondslag van het bestreden besluit onderschreven.
3.1.
Appellant heeft in hoger beroep aangevoerd dat hij het onzorgvuldig vindt dat het Uwv na zijn melding van de toegenomen klachten bijna een jaar heeft gewacht met het verrichten van de herkeuring. Ook acht appellant het onbegrijpelijk dat op het tweede peilmoment veel minder beperkingen zijn aangenomen en dat de urenbeperking is vervallen, terwijl zijn klachten niet zijn verminderd.
3.2.
Het Uwv heeft de Raad verzocht de aangevallen uitspraak te bevestigen.
4. De Raad oordeelt als volgt.
4.1.
In geding is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellant op 5 juni 2016.
4.2.
Het oordeel van de rechtbank dat het feit dat het lang heeft geduurd voordat appellant, na zijn melding van toegenomen arbeidsongeschiktheid, werd opgeroepen voor een medische beoordeling niet betekent dat de beoordeling daarom onzorgvuldig is, wordt onderschreven. Er is geen aanleiding om te oordelen dat het Uwv niet in retrospectief een beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid heeft kunnen verrichten. In dit verband is van belang dat de uitkering per toekomende datum is ingetrokken.
4.3.
Evenmin wordt aanleiding gezien om te twijfelen aan de juistheid van de bevindingen en conclusies van de verzekeringsartsen, zoals verwoord in de rapporten van 22 februari 2016 en 13 september 2016. De verzekeringsarts heeft zowel lichamelijk onderzoek als onderzoek van de psyche verricht en de klachten die appellant sinds het ongeluk op 29 oktober 2014 heeft, nekklachten en vermoeidheid, betrokken in het onderzoek. De door appellant geclaimde klachten konden niet worden geobjectiveerd door de verzekeringsarts. De verzekeringsarts heeft een tijdelijke toename van de vermoeidheid na het ongeval aannemelijk geacht en daarom per 29 oktober 2014 een urenbeperking gesteld. Per de datum van het onderzoek, 15 februari 2016, is appellant alleen beperkt geacht voor zware nekbelastende activiteiten. De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft op basis van het gesprek met appellant op de hoorzitting en de in bezwaar verkregen informatie van de revalidatiearts en de manueel therapeut geen aanleiding gezien tot het stellen van verdergaande beperkingen. Uit het feit dat appellant na het ongeval gedurende lange tijd onder behandeling is geweest bij een fysiotherapeut, volgt niet dat er meer beperkingen moeten worden aangenomen. Appellant heeft nadien geen medische informatie ingebracht waardoor twijfel ontstaat aan de voor hem vastgestelde belastbaarheid. De revalidatiebehandeling bij [instelling] heeft ver na de datum in geding plaatsgehad.
4.4.
In de arbeidskundige rapporten is overtuigend toegelicht dat appellant, uitgaande van de in de FML opgenomen beperkingen, op de datum in geding in staat was zijn eigen werk te verrichten.
4.5.
Uit 4.2 tot en met 4.4 volgt dat het hoger beroep niet slaagt. Aangezien de aangevallen uitspraak wordt bevestigd, zal het verzoek om vergoeding van schade worden afgewezen.
5. Er bestaat geen aanleiding voor een veroordeling in de proceskosten.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep
- bevestigt de aangevallen uitspraak;
- wijst het verzoek om veroordeling tot vergoeding van schade af.
Deze uitspraak is gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen in tegenwoordigheid van W.M. Swinkels als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 april 2019.
(getekend) I.M.J. Hilhorst-Hagen
(getekend) W.M. Swinkels

VC