ECLI:NL:CRVB:2019:1150

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
3 april 2019
Publicatiedatum
3 april 2019
Zaaknummer
17/4122 WIA
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de mate van arbeidsongeschiktheid en geschiktheid voor geselecteerde functies na WIA-uitkering

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van appellante tegen een besluit van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over de vaststelling van haar arbeidsongeschiktheid. Appellante, die sinds 2006 arbeidsongeschikt is door een whiplashtrauma, heeft in 2008 recht gekregen op een loongerelateerde WGA-uitkering. In 2016 heeft het Uwv haar mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 73%, maar in een later besluit is deze gewijzigd naar 52,46%. De rechtbank heeft het beroep van appellante tegen dit besluit gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen in stand gelaten. Appellante is het hier niet mee eens en stelt dat haar medische situatie niet goed is beoordeeld, en dat de geselecteerde functies niet geschikt zijn voor haar.

De Centrale Raad van Beroep heeft de zaak beoordeeld en geconcludeerd dat de rechtbank terecht heeft geoordeeld dat het Uwv voldoende medische grondslag heeft voor de vaststelling van de arbeidsongeschiktheid. De Raad heeft vastgesteld dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkingen van appellante in voldoende mate heeft in kaart gebracht en dat de geselecteerde functies, ondanks de klachten van appellante, medisch gezien niet bezwaarlijk zijn. De Raad heeft de aangevallen uitspraak van de rechtbank bevestigd, waarbij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand zijn gelaten. De Raad heeft geen aanleiding gezien voor een veroordeling in de proceskosten.

Uitspraak

17.4122 WIA

Datum uitspraak: 3 april 2019
Centrale Raad van Beroep
Enkelvoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank Den Haag van
25 april 2017, 16/8148 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[appellante] te [woonplaats] (appellante)
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv)
PROCESVERLOOP
Namens appellante heeft mr. C. Nobel, advocaat, hoger beroep ingesteld.
Het Uwv heeft een verweerschrift ingediend.
Partijen hebben nadere stukken ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 februari 2019. Appellante is verschenen, bijgestaan door mr. Nobel. Het Uwv heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. J.J. Grasmeijer.

OVERWEGINGEN

1.1.
Appellante was werkzaam als algemeen medewerker voor 38 uur per week. Op
7 april 2006 heeft zij zich arbeidsongeschikt gemeld wegens een whiplashtrauma.
1.2.
Bij besluit van 17 september 2008 heeft het Uwv vastgesteld dat voor appellante met
ingang van 28 december 2008 recht is ontstaan op een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 100%. Bij besluit van 17 november 2009 is de loongerelateerde WGA-uitkering beëindigd per 28 december 2009 en heeft het Uwv vastgesteld dat appellante per die datum recht heeft op een WGA-loonaanvullingsuitkering op grond van de Wet WIA, berekend naar een mate van arbeidsongeschiktheid van 80 tot 100%.
1.3.
Bij besluit van 10 februari 2016 is de mate van arbeidsongeschiktheid van appellante,
na een medische en arbeidskundige herbeoordeling, vanaf 8 februari 2016 gewijzigd vastgesteld op 73%. De hoogte van de loonaanvullingsuitkering van appellante is tot 1 maart 2018 ongewijzigd gebleven.
1.4.
Bij besluit van 31 augustus 2016 (bestreden besluit) is het bezwaar van appellante
gegrond verklaard en de mate van arbeidsongeschiktheid vastgesteld op 52,46%. De hoogte van de loonaanvullingsuitkering is tot 1 maart 2018 ongewijzigd gebleven.
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellante tegen het
bestreden besluit gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd, bepaald dat de rechtsgevolgen van het vernietigde besluit in stand blijven en een bepaling gegeven over het griffierecht.
2.1.
De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd wegens strijd met artikel 3:2 en artikel 7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Naar het oordeel van de rechtbank heeft het Uwv gehandeld in strijd met artikel 3:2 van de Awb omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep pas na het bestreden besluit de door hem opgevraagde informatie van de behandelend psychiater heeft ontvangen en dat niet valt in te zien dat deze informatie niet kon worden afgewacht alvorens over te gaan tot het nemen van het bestreden besluit. De rechtbank heeft het bestreden besluit (tevens) in strijd geacht met artikel 7:12 van de Awb omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep naar aanleiding van de ontvangen informatie van psychiater J. Dalebout en GZ-psycholoog M.M. de Beaufort van
10 oktober 2016 de Functionele Mogelijkhedenlijst (FML) heeft gewijzigd waarbij nadere beperkingen zijn aangenomen, waardoor het ervoor moet worden gehouden dat het bestreden besluit pas in beroep van een draagkrachtige motivering is voorzien.
2.2.
De rechtbank heeft de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand gelaten omdat zij geen aanleiding heeft gezien voor twijfel aan de juistheid van het medisch oordeel van het Uwv. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep de beperkingen waarmee appellante als gevolg van haar psychische klachten kampt in voldoende mate in kaart gebracht en is door hem voldoende aannemelijk gemaakt dat de aanwezige medische informatie onvoldoende grondslag biedt om (anders dan in 2008) met betrekking tot de psychische belasting van appellante ruime(re) beperkingen aan te nemen. Hoewel de rechtbank wil aannemen dat appellante veel klachten heeft, biedt de medische informatie geen aanleiding meer beperkingen aan te nemen ten aanzien van haar belastbaarheid dan het Uwv heeft gedaan.
2.3.
Uitgaande van een juiste vaststelling van de functionele mogelijkheden van appellante bestond er voor de rechtbank geen reden om te twijfelen aan de medische geschiktheid van appellante wat betreft het verrichten van de aan de door de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep geselecteerde functies verbonden werkzaamheden. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat appellante met inachtneming van haar beperkingen deze functies kan vervullen.
3.1.
Appellante heeft in hoger beroep aangevoerd dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien om aan de juistheid van het medisch oordeel van de verzekeringsarts te twijfelen. Zij heeft herhaald dat zij zich nog steeds volledig arbeidsongeschikt acht, nu zij zowel met lichamelijke als psychische klachten (burn-out, hyperventilatie en ernstige concentratiestoornissen) kampt die in de loop der jaren eerder zijn verslechterd dan verbeterd.
Volgens appellante is in de FML ten onrechte geen rekening gehouden met de volgende beperkingen: krachtverlies in haar handen (4.4 FML), niet lang achtereen achter de computer zitten (4.6 FML), frequente lichaamsbewegingen maken en/of torderen (4.12 FML), niet zwaarder dan 1 à 2 kg tillen (4.14 FML) en geen afwijkende hoofd en/of nekstand (5.8 FML). Ook is appellante van mening dat zij energetisch dusdanig beperkt is dat zij in het geheel niet, dan wel maximaal 2 uur per dag, 10 uur per week belastbaar is. Daarnaast heeft appellante betoogd dat de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies van productiemedewerker industrie (SBC-code 111180), receptionist (SBC-code 315120) en samensteller kunststof- en rubberproducten (SBC-code 271130) niet geschikt voor haar zijn in het licht van haar beperkingen. Zo is het voor haar onmogelijk haar hoofd en nek 50 minuten per drie uur in een geforceerde stand te houden zoals bij de functie samensteller kunststof- en rubberproducten is vereist. Ook vergen de functies dat er wordt samengewerkt. Appellante kan daaraan niet voldoen.
3.2.
Het Uwv heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1.
Op grond van artikel 5 van de Wet WIA is gedeeltelijk arbeidsgeschikt hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling slechts in staat is met arbeid ten hoogste 65% te verdienen van het maatmaninkomen per uur, doch die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is.
4.2.
Op grond van artikel 6, eerste lid, van de Wet WIA wordt de beoordeling of iemand volledig en duurzaam arbeidsongeschikt of gedeeltelijk arbeidsgeschikt is, gebaseerd op een verzekeringsgeneeskundig en een arbeidskundig onderzoek.
4.3.
Op grond van artikel 60, eerste lid, sub a, van de Wet WIA bestaat de WGA-uitkering uit een loonaanvullingsuitkering voor de verzekerde die per kalendermaand een inkomen verdient dat ten minste gelijk is aan de inkomenseis, bedoeld in het tweede lid of voor wie op grond van het derde lid geen inkomenseis geldt.
4.4.
Het hoger beroep is alleen gericht tegen het oordeel van de rechtbank voor zover daarbij de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand zijn gelaten.
4.5.
Het betoog van appellante vormt in essentie een herhaling van de gronden die zij reeds in beroep heeft aangevoerd. De rechtbank heeft deze gronden in de aangevallen uitspraak uitvoerig besproken en geoordeeld dat het bestreden besluit in beroep alsnog van een draagkrachtige medische grondslag is voorzien. Het oordeel van de rechtbank wordt onderschreven. Hieraan wordt nog toegevoegd dat appellante in hoger beroep geen medische gegevens heeft ingebracht ter onderbouwing van haar standpunt dat met de in beroep aangepaste FML geen of onvoldoende rekening is gehouden met haar medische beperkingen. Evenmin heeft appellante aannemelijk gemaakt dat de door de arbeidsdeskundige geselecteerde functies niet voor haar geschikt zijn. In de rapporten van 15 augustus 2016, 30 januari 2017 en 12 februari 2019 heeft de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep inzichtelijk en overtuigend gemotiveerd dat de belasting in de uiteindelijk geselecteerde functies de vastgestelde belastbaarheid van appellante niet overschrijdt. Daarbij wordt ook nog opgemerkt dat uit het rapport van 15 augustus 2016 naar voren komt dat de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep over een aantal signaleringen overleg heeft gevoerd met de verzekeringsarts bezwaar en beroep. Geconcludeerd is, voor zover van belang, dat de functies behorend tot de SBC-codes 111180 en 271130 vanuit medisch oogpunt niet bezwaarlijk worden geacht.
4.6.
Uit het voorgaande volgt dat de aangevallen uitspraak, voor zover aangevochten, dient te worden bevestigd.
5. Voor een veroordeling in de proceskosten bestaat geen aanleiding.

BESLISSING

De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak voor zover aangevochten.
Deze uitspraak is gedaan door J.P.M. Zeijen, in tegenwoordigheid van L. Boersma als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 3 april 2019.
(getekend) J.P.M. Zeijen
(getekend) L. Boersma

VC