ECLI:NL:CRVB:2019:1146
Centrale Raad van Beroep
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het recht op WGA-uitkering na herbeoordeling van arbeidsongeschiktheid
In deze zaak heeft de Centrale Raad van Beroep op 3 april 2019 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam. Appellante, die als schoonmaakster en assistent welzijn heeft gewerkt, had zich op 9 januari 2012 ziek gemeld met psychische klachten. Na een loongerelateerde WGA-uitkering, die op 31 oktober 2015 werd omgezet naar een WGA-loonaanvullingsuitkering, heeft het Uwv vastgesteld dat appellante met ingang van 22 november 2015 geen recht meer had op een WGA-uitkering, omdat zij minder dan 35% arbeidsongeschikt werd geacht. Dit besluit werd door appellante bestreden, maar de rechtbank verklaarde haar beroep ongegrond.
In hoger beroep voerde appellante aan dat haar schouderklachten en toegenomen psychische klachten tot meer beperkingen zouden moeten leiden. De Raad oordeelde dat de rechtbank terecht had geoordeeld dat er geen aanleiding was om te twijfelen aan de vastgestelde beperkingen. De verzekeringsarts had een neuropsychologische en psychiatrische expertise laten verrichten, waaruit bleek dat er geen objectieve stoornissen konden worden vastgesteld. De Raad volgde de conclusie van de verzekeringsarts dat de klachten van appellante niet betrouwbaar waren en dat er geen aanleiding was om de eerdere besluiten te herzien.
De Raad bevestigde dat het Uwv voldoende had gemotiveerd dat de functies die aan de schatting ten grondslag lagen, medisch geschikt waren voor appellante. De overwegingen leidden tot de conclusie dat het hoger beroep niet slaagde en dat de aangevallen uitspraak moest worden bevestigd. De uitspraak werd gedaan door I.M.J. Hilhorst-Hagen, in tegenwoordigheid van W.M. Swinkels als griffier.